Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

ZEEUWSE DIALECTEN

betekenis & definitie

Hieronder worden verstaan: alle in Zeeland gesproken dialecten, in Zeeuws-Vlaanderen, zowel als op de Zeeuwse eilanden, benevens de nauw verwante dialecten van Goeree-Overflakkee.

De belangrijkste dialectgrenzen vallen samen met de brede wateren, die eeuwen lang de natuurlijke grenzen vormen tussen de woongebieden. Ook daar waar vroeger water was, zijn nog zulke scheidingslijnen waarneembaar. Naast het verschil in taalschat, woorden, uitdrukkingen, klanken en zinsbouw - van streek tot streek, van dorp tot dorp veelal - zijn er de onderlinge overeenkomsten.

Zeeuwse dialecten zijn voor niet-Zeeuwen vaak herkenbaar aan de ietwat zangerige wijze van spreken. Maar het meest kenmerkend voor alle dialecten van de provincie Zeeland is de g/h-wisseling. Terwijl men de letter h hier nooit uitspreekt op de - bij vergelijking met ABN - geëigende plaats (’ier, ’ond, ’uus, enz.) wordt de letter g aan het begin van een woord of lettergreep, verzacht tot een min of meer zuivere h (hoeiendag, eihen, mahhen). Dit komt in Nederland nergens buiten Zeeland voor, ook niet op Goeree-Overflakkee. Als de echte Zeeuwse dialectspreker Nederlands wil (leren) spreken (kinderen op school), heeft hij de meeste moeite met de letter h, die dan nogal eens door de g wordt vervangen, hetgeen soms tot komische verwarring kan leiden (hij-gij, heeft-geeft, hout-goud, hulp-gulp, heilgeil). Onder de invloed van het onderwijs en de televisie is op dit gebied voor de opgroeiende generatie meer duidelijkheid ontstaan (maar ook in woordkeuze en zinsbouw van de streektaal van veel jongeren is één en ander gewijzigd!).

Behalve in het land van Hulst en in de grensstreek van Oost Zeeuws-Vlaanderen hebben alle Zeeuwse dialecten in plaats van de ABN ij een ie (dijk-diek, lijf-lief), waarbij dezelfde vijf woorden overal uitgezonderd zijn: blijven, twijfelen, pijp, wijf en vijf (waar de ij wordt: uu). En in plaats van ABN ui (ontstaan uit de oorspronkelijke lange u) hebben ze uu (muis-muus, bruin-bruun, enz.). Opvallend is ook het ontbreken van de slot-n in de werkwoordsvormen (werke, dienke, enz.) ten noorden van de Westerschelde, met uitzondering van oostelijk Zuid-Beveland, terwijl in Zeeuws-Vlaanderen de n niet wordt weggelaten, maar de e vóór de duidelijk hoorbare n als het ware wordt ingeslikt (werk’n, dienk’n, enz.), ook in de eerste persoon enkelvoud (ik werk’n, ik dienk’n, ik goan, enz.).

Er zijn verscheidene studies gewijd aan het Zeeuwse taaleigen, aan de onderlinge verschillen en overeenkomsten der Zeeuwse dialecten (zie Dialectologie) die ten nauwste samen hangen met de geschiedenis van de eilanden en het vaste land van Zeeland alsmede met de herkomst van de bevolking.

Telkens weer wordt gewezen op het Vlaamse karakter van de Zeeuwse dialecten, het meest in Zeeuws-Vlaanderen, maar ook op Walcheren en Zuid-Beveland duidelijk waarneembaar én, zij het in mindere mate, eveneens op de andere eilanden. Dan wordt er aan herinnerd dat Zeeland staatkundig tot het midden van de 14e eeuw met Vlaanderen verbonden was, dat al in de 10e eeuw de abdij van Sint-Bavo en die van Sint-Pieter te Gent bezittingen hadden op de Zeeuwse eilanden dat sinds het midden van de 12e eeuw de cisterciënzers van de abdij van Ter Duinen bij Veurne en haar dochterklooster Ter Doest bij Lissewege zich toelegden op de bedijking en oeververdediging van de talrijke eilandjes. Voorts wordt opgemerkt, dat de gehele middeleeuwen door Vlaams recht gehouden werd en dat na de val van Antwerpen in 1586 een grote stroom Vlamingen naar de Zeeuwse eilanden en West Zeeuws-Vlaanderen uitweek. Waar de cisterciënzers de meeste bezittingen hadden, in Zeeuws-Vlaanderen en de staart van Zuid-Beveland, treft men nog typisch Westvlaamse dialectverschijnselen aan zoals de reeds genoemde slot-n en de vorm ‘ ze ziin ’, tegenover ‘ ze bin ’ in het overige Zeeuwse taalgebied. Daarbij moet aangetekend worden dat ‘ze bin’ ook deel uitmaakt van het dialect van het land van Axel, het deel van Oost Zeeuws-Vlaanderen dat staatkundig lang apart stond (het vormde immers ten tijde van de Republiek het Committimus, dat aan Zeeland behoorde, terwijl de rest Generaliteitsland was) en dat in de 17e eeuw vanuit Walcheren werd bevolkt. Hier valt de dialectgrens ook duidelijk samen met de godsdienstgrens: alle vier plaatsen, t.w.

Axel, Zaamslag, Terneuzen en Hoek protestants, het land van Hulst in zijn geheel katholiek. Ook in andere delen van Zeeland gaat meermalen dialectverschil samen met godsdienstverschil. Vooral in West Zeeuws-Vlaanderen en in een deel van Zuid-Beveland kan men vaak in éénzelfde gemeente bij de katholieken andere woorden, andere vormen, andere zinsbouw en klanken horen dan bij de protestanten.

Zeeuwse dialectgeografie

Het verzamelen en op kaart brengen van Zeeuwse dialectgegevens resulteerde in 1939 in het verschijnen van nr. 5 van de reeks ‘Nederlandsche Dialectatlassen, onder leiding van dr. E. Blancquaert, professor aan de universiteit te Gent’, getiteld: Dialectatlas van de Zeeuwse eilanden door E. Blancquaert en P.J. Meertens, met 150 kaarten, een inleidende uiteenzetting van de werkmethoden en een verklaring van de taalgeografische situatie (uitgave De Sikkel, Antwerpen). Deze atlas was de onmiddellijke voortzetting naar het noorden van de Dialectatlas van Noord Oost-Vlaanderen en ZeeuwsVlaanderen, die als derde deel van de reeks het licht zag.

Voor de totstandkoming van deel 5 had de Gentse hoogleraar zich van de medewerking verzekerd van de secretaris der dialectcommissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, P.J. Meertens, geboren Zeeuw, met kennis van zaken en grote belangstelling voor alle Zeeuwse dialectverschijnselen. Daarvan getuigde hij o.a. in 1935 in een lezing over Zeeuwsche Taalgeografie (Handelingen van het 16e Nederlandsche Philologencongres). Later werden ook Zeeuwse dialectkaartjes gevoegd bij het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten van dr. Ha.C.M. Ghijsen en bij monografieën als: 'De ouderdom en het isolement van het Schouwens dialect van dr.

A. Weynen’
(in: ‘Onze Taaltuin’, 8e jaargang nr. 6, december 1940), terwijl veel Zeeuwse dialectgegevens te vinden zijn in de landelijke woordkaartjes van het I nstituut voor Dialectologie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, nü: P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam.

< >