Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

CALICOTNIJVERHEID

betekenis & definitie

De afscheiding van België in 1830 deed in Twente een nieuwe katoenindustrie ontstaan, die de verzorging van ‘Oost-Indië’ met katoenen stoffen moest overnemen van Vlaanderen. Het was gouverneur-generaal Van den Bosch die als eerste de gedachte opperde om, nu België als leverancier was uitgevallen, de voorziening van Nederlands-Indië met katoenen stoffen niet door vreemdelingen te doen plaatsvinden, maar door ondernemers uit Noord-Nederland.

De Nederlandsche Handel Maatschappij steunde het voorstel van Van den Bosch, doch wenste de nieuwe industrie niet te vestigen in Leiden en Haarlem - zoals Van den Bosch wilde - maar in Twente waar de lonen laag waren en de gronden goedkoop. Met behulp van buitenlandse fabrikanten werd in Twente een katoennijverheid gevestigd, die zich toelegde op de productie van ongebleekte, witkatoenen stoffen, de z.g. ‘calicots’. De opkomst van de calicotnijverheid bleef echter niet beperkt tot Twente en het aangrenzende deel van de Gelderse Achterhoek. Het toenemen van de Indische bestellingen en de meer sociale dan economische politiek van Willem de Clercq - secretaris van de Nederlandsche Handel Maatschappij - maakte uitbesteding van een deel van de orders bij loonweverijen noodzakelijk. Deze werden meestal gevestigd in de omgeving van steden, die koopvaardijschepen op Oost-Indië uitrustten. Zo werden in Zeeland door de firma Salomonson overeenkomsten afgesloten met enkele gemeentebesturen ten einde bij wijze van werkverschaffing door armlastigen calicots te doen weven. Zulke ‘armen-fabrieken’ waren gevestigd in Middelburg, Zierikzee, Goes, Vlissingen, Veere, Arnemuiden, Domburg, Westkapelle en Wilhelminadorp.Door het deels filantropisch karakter van deze vestigingspolitiek (de nieuwe industrie moest in de eerste plaats tot bestrijding van de armoede dienen) verrezen calicotweverjj-, eb ook in gebieden waar de economische basis voor een dergelij ke vestiging ontbrak. De weverijen waren dan ook niet meer dan werkinrichtingen, die kunstmatig door de steunpolitiek van de regering en de Nederlandsche Handel Maatschappij in stand werden gehouden. In de Walcherse weverijen werkten in 1841 318 mannen en 155 vrouwen. Toen de concurrentie zwaarder werd ging men over op goedkopere vrouwen- en kinderarbeid.

De verre van ideale werkomstandigheden in de weverijen zijn door de Middelburgse arts S.S. → Coronel uitvoerig beschreven. De arbeiders leden aan vergroeiing van wervels en borstkas met alle gevolgen van dien voor de omsloten organen. De oorzaak hiervan was de abnormale werkhouding. Wegens de ingespannen arbeid leden ze veelvuldig aan hoofdpij nen en afwij kingen aan de ogen. De rondwarrelende vezels en draden, die de arbeiders kauwden, veroorzaakten een chronische kuch, een hese stem en ontsteking van de slijmvliezen van het strottenhoofd. Door het voortdurend stoten van de maagstreek tegen de borstboom van de getouwen, constateerde Coronel afwijkingen van hart en vaten.

De vrouwelijke arbeiders waren in de lentetijd van hun leven gezonder dan de mannelijke. Ze waren sneller in hun bewegingen, pasten zich beter aan bij de werkomstandigheden en lachten de ongemakken weg.

In 1869 werkten in de Zeeuwse weverij en 149 mannen, 289 vrouwen en 27 kinderen. De oprichting van stoomweverijen (sinds 1852) maakte de concurrentiestrijd nog zwaarder. Dit leidde tot de ondergang van de Zeeuwse calicotnijverheid. In 1864 werd de weverij te Arnemuiden en in 1868 die te Vlissingen geliquideerd.

LITERATUUR

Brugmans, Paardenkracht. Coronel, De gezondheidsleer. Everwijn, Beschrijving van handel en nijverheid. Mansfelt, Geschiedenis van de Nederlandsche Handel Mij. Posthumus, Geheimelijnwaadcontracten. Verburg,

Industriële bedrijvigheid op Walcheren. Bergink, Samuel Senior Coronel. Coronel, De ziekten van de Calicotwevers.

< >