1. Prestant 8’
2. Baarpijp ’
3. Viola di gamba 8’
4. Octaaf 4’
5. Speelfluit 4’
6. Gemshoorn 2’
7. Flageolet l'/2’
8. Sesquialter bas 2 st. disc. 3 st.
9. Schalmei 8’
10. Vox humana 8’
Tremulant
Afsluiting
Pedaal:
1. Prestant 16’
2. Subbas 16’
3. Holfluit 8’
4. Octaaf 4’
5. Nachthoorn 2’
6. Roer quint 12’
7. Mixtuur 4 st.
8. Bazuin 16’
9. Trompet 8’
10. Trompet 4’
11. Zink 2’
Afsluiting
Klavieromvang C-d’→
Pedaal C-d’
Negen blaasbalgen.
In alle opzichten was dit het grootste en schoonste orgel ooit in de provincie Zeeland gebouwd, dat ook voor een der beste van het gehele land mocht gelden. Het was dan ook een van de grootste cultuurrampen uit onze geschiedenis, toen dit fraaie stuk in 1832 een prooi werd van de brand die de St.-Lievensmonsterkerk in de as legde.
In de 17e eeuw had het orgel nog een belangrijke functie als concertinstrument. Niet alleen diende het voor de begeleiding van de gemeentezang, maar ook vóór en na de kerkdiensten liet het zich horen en daarbuiten nog 2 à 3 maal per week gedurende een uur.
In de 18e eeuw loopt dit gebruik terug zoals de organisteninstructies laten zien. Een van de oorzaken van deze teruggang is ongetwijfeld de toename van het musiceren in de huiselijke kring. Velen konden zich in de 18e eeuw het bezit van een clavecimbel of een huisorgel veroorloven. Met name de huisorgelcultuur in de tweede helft van de 18e eeuw is een belangrijk fenomeen. Voor de 17e eeuw is het bezit van een huisorgel nauwelijks aantoonbaar.
Vermoedelijk met de bedoeling om het als huisorgel te gebruiken, kocht Franciscus Valerius, waarschijnlijk de vader van Adriaan Valerius, in 1578 het kleine orgel van de St.-Maartenskerk te Middelburg. Uit een reisbeschrijving blijkt dat de buitenplaats Duno te Oostkapelle aan het begin van de I8e eeuw een huisorgel rijk was. Waarschijnlijk kocht ook David Sandra het binnenwerk van het orgel te Arnemuiden, met de bedoeling het tot huisorgel om te doen bouwen. Na 1740 beginnen kranten en verkoopcatalogi berichten te leveren en van die tijd af zijn ook instrumenten bewaard gebleven. Belangrijk was de leverantie van twee instrumenten van Peter → Weidtman te Ratingen in 1744, beide bewaard gebleven resp. te Meliskerke en te Nieuwdorp. In dezelfde tijd leverde ook Jacob François → Moreau te Rotterdam instrumenten aan particulieren, getuige de vermelding bij latere advertenties: gebouwd door ‘den Ouden Moreau’.
Sinds 1747 was Middelburg een stadsorgelmaker rijk, Ludovicus de → Backer. Tot 1759 was deze werkzaam als kerk- en huisorgelbouwer. Instrumenten van zijn hand bleven bewaard in de Hervormde kerk te Oorschot en in het museum het Vleeshuis te Antwerpen. Wellicht is het huidige orgel van de Hervormde Kerk te Gapinge door hem gebouwd. Na hem verschijnen meer huisorgelmakers ten tonele: Johannes Jacobus Moreau, Pieter van der → Sluys, Jan → Mansart, Frederik van der → Weele, Nicolaas Frederik → Nadorp, Gérard Simon → Hooghuis.
Ook buiten Zeeland woonachtige orgelmakers bleven instrumenten leveren, zoals Hendrik Hermanus → Hess en Jan Pieter → Schmidt. Hun oeuvre varieerde van bescheiden tafelorgeltjes tot instrumenten met twee klavieren en 12 registers. Topstukken waren het grootorgel van Daniël Radermacher, later aan de hervormde gemeente te Arnemuiden geschonken en de orgels van Johan Adriaan van de Perre, het een gebouwd door Hess met twee klavieren en zeven registers, het tweede kort voor zijn overlijden in 1790 door Frederik van der Weele met twee klavieren en twaalf registers. Karakteristiek voor de Zeeuwse huisorgels in deze tijd is de aanwezigheid van cornet, basson 8’ en quintadeen 8’ en de zelfstandige vormgeving, niet gecamoufleerd in een courante meubelvorm.
Als voorbeeld van een groot huisorgel volgt hier de dispositie van het orgel in de Hervormde kerk te Baarland:
Onderklavier:
1. Holpijp 8’
2. Fluyt 4’
3. Kleynfluyt 2’
4. Cornet 3 st. discant
5. Quint 2 2/3
6. Kromhoorn 8’
Bovenklavier:
1. Bourdon 8’
2. Prestant 8’ discant
3. Prestant 4’
4. Fluyt 4’
5. Octaaf 2’
6. Quint 3’ bas Sesquialter discant
Klavieromvang C-d→
Aangehangen pedaal C-g
Ventiel
Tremulant
Gehalveerde drukkoppel
De kerkorgelbouw van de eerste helft van de 19e eeuw wordt vooral gekenmerkt door het plaatsen van huisorgels in kerken en de daarmee gepaard gaande verbouwingen. Tot deze categorie behoren bijv. de orgels in de Doopsgezinde kerk te Middelburg, Gapinge (Ned. Herv. en Geref. kerk), Meliskerke, Nieuwdorp (Geref. Gem.) en Borssele (Geref. Gem.) om slechts enige voorbeelden van nog bestaande orgels te noemen. Tot de weinige nieuwgebouwde orgels uit deze periode behoren het orgel in de Herv. kerk te Poortvliet en dat in de Grote Kerk te Zierikzee.
Het laatste werd gebouwd uit de assurantiepenningen van het in 1832 verbrande Batzorgel, maar kon noch uiterlijk noch innerlijk de vergelijking met het vorige doorstaan. Niettemin bezitten we hierin thans een der grootste en voor de romantische periode meest representatieve instrumenten. Het werd gebouwd door W.H. → Kam te Rotterdam en had oorspronkeljk deze dispositie:
Hoofdwerk:
1. Prestant 16’
2. Bourdon 16’
3. Prestant 8’
4. Roerfluit 8’
5. Octaaf 4’
6. Roerfluit 4’
7. Octaaf 2’
Van 1830 tot 1978 waren beide polders calamiteus (waterkering van het calamiteuze waterschap Oud- en Jong-Breskens, goedgekeurd bij K.B. van 16 augustus 1871). Beide vielen binnen de voormalige gemeente Breskens.
LITERATUUR
Wilderom, Tussen afsluitdammen IV. Gottschalk, Historische geografie \l. DeHullu, Toevoegsels op Roos. De Hullu, Aanteekeningen over de veranderingen (1915).