Woonerf van begijnen, doorgaans bestaande uit rijen kleine huizen rond een binnenplaats, met in het midden of aan een der zijden een kerkje. In enkele Zeeuwse steden houdt de naam van een straat de herinnering levend aan een begijnhof of -huis dat daar heeft gestaan.
Begijnen, evenals de Bogarden, zijn half leek, half religieus.Het ontstaan van de Begijnhoven wordt gesteld op ca. 1170. Ongehuwde vrouwen en weduwen sloten zich aaneen tot een religieuze gemeenschap, met een eigen kapel of kerk. Ze legden geen eigenlijke kloosterlijke geloften af. Wel kenden ze een zekere gemeenschap van goederen, maar ze behoefden weer geen afstand te doen van eigen bezit en inkomsten. Hun nalatenschap konden ze aan familieleden vermaken. Het was ook geen verplichting om altijd in hun hof te blijven.
Wanneer de gemeenschap klein was, sprak men van begijnhuizen, werd ze groter van begijnhoven.
Uit hun midden kozen de begijnen een meesteres en onder haar leiding trachtten zij een apostolisch leven te leiden. Bedelen was hun niet toegestaan. Voor eigen onderhoud moesten ze zorgen. Naast hun godsdienstige plichten hadden zij hun eigen arbeid. Meestal hebben de begijnen de steden gezocht als plaats van hun woning en zich dan gevestigd bij hospitalen en leprozerieën, waar zij hun diensten konden aanbieden.
Menigmaal is een begijnhof tot een afzonderlijke parochie verheven, zo te Middelburg en Zierikzee. Daaraan was dan een eigen geestelijke verbonden. Kerkrechtelijk zijn er met de status der begijnen allerlei moeilijkheden geweest, niettegenstaande het feit dat paus Honorius III in 1216 een goedkeuring gaf, al was deze dan niet helemaal officieel. Menig begijnhof heeft daarom aansluiting gezocht bij de 3e orde van St.-Franciscus.
Aan het eind van de 13e eeuw komen ook de begijnen sterk onder verdenking van ketterij . Het concilie van Vienne in 1311, besloot al wat de naam begijn droeg te veroordelen. Het heeft tot 1317 geduurd eer dit besluit werd uitgevaardigd. Toen kwamen de begijnhoven in Zeeland in grote moeilijkheden, omdat in datzelfde jaar Frederik II van Sierck, die het niet op de begijnen begrepen had, bisschop van Utrecht was geworden. Hij beval in 1318 dat alle begijnen moesten overgaan naar de 3e orde van St.-Franciscus. Al wie deze stap wilde doen, moest echter eerst aan een streng onderzoek worden onderworpen.
In 1324 heeft graaf Willem III de begijnen van Middelburg en Zierikzee in bescherming genomen, zodat ze konden blijven.
In 1328 hebben de begijnen van Aardenburg zich aan een onderzoek moeten onderwerpen namens de paus en de bisschop van Doornik. Ze werden vrij van ketterij bevonden. Later (1499) heeft dit begijnhof zich toch aangesloten bij de 3e orde van St.-Franciscus. De begijnen van Burgh zijn in 1459 overgegaan naar de dominicanessen.
Na het begijnhof van Breda, dat wèl een eigen kapel bezat, maar nooit parochierechten heeft gehad, was dat van Middelburg, met parochierechten, het oudste begijnhof van ons land. In het tweede kwart van de 13e eeuw komt het reeds voor als een kapel van Noordmonster. Op 12 febr. 1254 kreeg het een bijzonder privilege van graaf Willem II, waardoor het kon blijven bestaan en in 1266 is het in ieder geval reeds een afzonderlijke parochie.
In het midden van de 13e eeuw heeft het begijnhof te Zierikzee reeds bestaan. Het wordt eveneens vermeld in 1271. In 1321 is het een afzonderlijke parochie met een eigen priester. In dit begijnhof was een kluis. Nog in 1571 verzocht een van de begijntjes daarin te worden opgesloten, welk verzoek echter door de vroedschap van Zierikzee werd afgewezen.
De gemeenschap van Blauwe begijnen in Aardenburg, die naast het St.-Janshospitaal woonde, behoort tot de oudste van het tegenwoordige Zeeland. Later zijn ze verhuisd naar een terrein ten zuiden van de St.-Baafskerk. Ook Hulst heeft zijn begijnhof gekend, dat in 1458 een klooster van de minderbroeders-observanten is geworden. Mogelijk zijn de resterende begijnen opgenomen in de orde van de augustinessen.
Het begijnhof te Hulst moet gesticht zijn in de 13e eeuw. Goes had zijn begijnhof in de voorstad, met een eigen kapel. Zelfs Dekker heeft van deze stichting weinig gegevens kunnen ontdekken.
Tenslotte heeft Vlissingen ook een begijnhof gehad, ten zuiden van de St.-Jacobskerk, waarvan we echter heel weinig weten. IJzendijke (1275 genoemd), Oostburg (1275) en Biervliet (1293) hebben het waarschijnlijk niet verder gebracht dan begijnhuizen.
LITERATUUR
R.R. Post, Kerkgeschiedenis. Nolet en Boeren, Kerkelijke instellingen. Grijpink, Register op de parochieën. Philippen, Begijnhoven. Fredericq, Corpusdocumentorum. P.J. Brand, Hulst. De Vos, Voormalige kloosters. C. Dekker, Zuid-Beveland. H.Q. Janssen, Begijnhof te Aardenburg.