Domburg steekt de loef af wat het badleven in Zeeland betreft. Het begin wordt door Kesteloo aldus verwoord: ‘Eene badkuur, in den zomer van 1833 door een tweetal dames te Scheveningen gedaan, deed het plan opvatten om ook te Domburg de gelegenheid tot het nemen van zeebaden te openen.
Met een paar badkoetsen, door jonkheren mr.J.H. Schorer en mr.J. van Reigersberg Versluys aangeschaft, werden in 1834 de eerste baden genomen en is alzoo in dat jaar de grond gelegd voor de Domburgsche Zeebadinrichting’.Het badleven op Walcheren heeft nieuwe impulsen gekregen door de komst van de spoorlijn naar Vlissingen. In 1872 werd het doortrekken van de lijn Roosendaal naar Middelburg feestelijk gevierd. Vandaar moest men naar Domburg per rijtuig. Een stimulator voor Vlissingen was de president commissaris van ‘De Schelde’ en burgemeester van Vlissingen Arie Smit. Onder zijn bewind werd een poging gedaan van Vlissingen een badplaats te maken. Door gemeentelijke grondaankopen trachtte men het bouwen in de omgeving van het nieuwe badcentrum, de latere Boulevard Evertsen, aantrekkelijk te maken.
Van de oude stad naar de duinen werd een brede weg aangelegd, de Badhuisweg en op de duinen verrees in 1886 het Grand Hotel des Bains, het latere Britannia. → Vlissingen werd fleuriger en tieriger onder Arie Smit: de ontwikkeling hier trok elders de aandacht met als gevolg dat er allerlei bezoekers kwamen, Belgische verenigingen en muziekkorpsen, die vaak in optocht door de stad trokken, dagjesmensen, schoolreisjes’(De Kok). Het zou tot 1916 duren eer de gemeente het badbedrijf in exploitatie nam.
De prentbriefkaarten van begin 1900 illustreren goed het badleven van die tijd in Zeeland. Domburg spande nog steeds de kroon; door aanwezigheid van aristocratische families en leden uit de gegoede burgerstand had het badleven daar een bepaald cachet dat het in andere badplaatsen op Walcheren, als Vlissingen en Zoutelande, niet had, evenmin in Cadzand en Haamstede waar zich in het begin van deze eeuw eveneens een badleven begon te ontwikkelen.
Voor Domburg spelen verschillende factoren een rol. Een man als dr Mezger trok adellijke patiënten en de adel trok weer de kunstenaars naar Domburg die daar behalve het natuurschoon ook de mensen vonden die uit hun welgevulde beurzen schilderijen en tekeningen konden kopen. Na de eerste wereldoorlog is Domburg voor de kunstenaars niet meer aantrekkelijk. Als een teken aan de wand: het tentoonstellingsgebouwtje woei om en is niet meer opgebouwd. Cadzand, in de nabijheid van Knokke, werd rond 1900 door kunstenaars bezocht. Knokke was al eerder, rond 1880, door schrijvers en schilders ontdekt.
Kunstenaars als Van Rijsselberghe, Henry Van de Velde, Emile Verhaeren bezochten even voor de eeuwwisseling Knokke, wandelden door het Zwin en deden het Badhuis van de familie Albregts te Cadzand aan om vervolgens naar St.-Anna ter Muiden te gaan, eveneens in trek bij schrijvers en schilders. Haamstede kwam later dan alle andere Zeeuwse badplaatsen aan bod, maar dat is niet verwonderlijk gezien de geïsoleerde positie van Schouwen-Duiveland. In 1912 werd te Haamstede de ‘Vereeniging tot bevordering van het Vreemdelingenverkeer’ opgericht, tevens gericht op Burgh. Een jaar eerder was Renesse met een dergelijke instelling gekomen onder de naam ‘Renesse Vooruit’. De aandacht richtte zich daar eerst meer op de bollenvelden dan op strand en duin. De in 1900 op Schouwen-Duiveland aangelegde tramlijn strekte zich uit van Zijpe via Zierikzee naar Brouwershaven. Eerst 1 april 1915 kwam de verbinding met de Westhoek tot stand.
In de periode tussen de twee wereldoorlogen deed zich een verschuiving voor in het strandtoerisme. Er zijn nog badkoetsen, maar thans verschijnen ook de arbeidersgezinnen aan het strand, die niet in paviljoens eten maar wel pootje baden en zwemmen. Brood en een fles water werd van huis meegenomen. De badpakken strekten zich niet meer tot over de knieën uit, hoewel het tweedelig badpak een vinding is van na de tweede wereldoorlog.
De duinen vormden tot aan de tweede wereldoorlog een geliefd oord om te kamperen. Er moest hiervoor vergunning aan verschillende polderbesturen worden gevraagd maar toestemming werd bijna steeds gegeven. In de tweede wereldoorlog toen door de bezetter talrijke duinen door bunkers en andere verdedigingswerken vernield werden, was kamperen niet meer mogelijk. Na de oorlog werden steeds meer duinen tot verboden gebied verklaard om het vertrappen van helm etc. te voorkomen. Achter de duinen kwamen parkeerplaatsen. Het badleven werd onderdeel van een recreatie-“pakket’, dat onvriendelijk ook wel toeristenindustrie werd genoemd. Het toerisme won als economische factor in toenemende mate aan betekenis.
LITERATUUR
Braber en De Vrieze, Schouwens Westhoek. De Bree en De Bruin, St. Anna ter Muiden. De Kok, Koninklijke Weg. Kesteloo, Domburg.
Zie kleurenplaat V