Familie
Oorspronkelijk uit Vlaanderen afkomstig; is vermoedelijk om godsdienstredenen naar Zeeland uitgeweken. Van huis uit landbouwers, zijn leden van deze familie via het tuinmanschap op verschillende landgoederen in de Walcherse duinstreek, opgeklommen tot onderwijzer, gemeentesecretaris en archivaris.
1. Gillis Kesteloo (Domburg 4 dec. 1749 Duinvliet (Oostkapelle) 4 dec. 1815). Werd opgeleid voor tuinier en werkte in die functie op het buiten van de familie Veth van de Perre te Westkapelle. Toen dit landgoed aan het eind van de 18e eeuw gesloopt werd, ging Gillis naar het landgoed Duinvliet, een bezit van dezelfde familie. Omdat Kesteloo in de gunst stond bij de familie Veth van de Perre, werd hij in 1807 aangesteld tot ontvanger van de armenfondsen in de heerlijkheden Sint-Jans- en Boudewijnskerke en benoemde de landdrost van Zeeland hem tot opperstrandmeester van Oostkapelle. Hij stond bekend als de beste schaatser en jager van Walcheren.
2. Huibert Martin Kesteloo (Westkapelle 14 sept. 1786-Domburg 16 jan. 1864), zoon van Gillis. Deed in 1806, bij de invoering van de Wet op het Lager Onderwijs van de Bataafse Republiek, examen en haalde in 1813 deakte Frans. Toen het gemeentebestuur van Domburg bij zijn benoeming in 1806 opmerkte dat er te weinig klein schrift in zijn sollicitatieboek stond, schreef Kesteloo als reactie het ‘Onze Vader’ op een stuivertje! Vervulde naast zijn onderwijstaak talrijke andere functies, waaronder die van gemeenteraadslid, gemeentesecretaris, koster van de kerk te Domburg en enkele functies bij de schutterij, zoals bevelhebber van de kustwacht in 1830. Hij was onderwijzer tot 1843, maar nam na de dood van zijn zoon en opvolger Gillis Adriaan (op 19 augustus 1847) deze taak weer op tot november 1853.
Kesteloo publiceerde werk in de Lettervruchten van het Nutsdepartement te Sluis (1827/28) en werd door deze maatschappij enkele keren onderscheiden.
3. Huibert Martin Kesteloo (Domburg 22 aug. 1842-Domburg 21 sep. 1918), kleinzoon van Huibert Martin (2). Gemeentesecretaris van Domburg (1865-1914) en Aagtekerke (1873-1914); gemeentelijk en kerkelijk ontvanger en postbeambte te Domburg. Doorliep de openbare lagere school in Domburg. Werd in 1865 benoemd in zijn geboorteplaats. Hield zich intensief bezig met archiefstudie en ontwikkelde zichzelf tot een bekwaam archivaris. Hij ordende en beschreef het oud-archief van Domburg en publiceerde studies over Middelburg, Aagtekerke, Oostkapelle, Domburg en Arnemuiden. Zijn voornaamste werk, een reeks uitvoerige uittreksels uit de stadsrekeningen van Middelburg (1365-1810), heeft nog meer waarde gekregen door de verwoesting van het stadsarchief bij de brand van 1940.
Uit waardering voor zijn werk werd hij tot lid benoemd van de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde en het Zeeuwsch Genootschap (1871).
Voor de werken van H.M. Kesteloo, zie bibliografie.
LITERATUUR
Nagtglas, Levensberichten. Middelburgsche Courant 229-1918. Stukken raadsvergadering Domburg 12.9.1890 (25-jarig jubileum).