(Dordrecht 9 febr. 1735 Leiden 12 jan. 1807). Historicus.
Studeerde letteren in Utrecht, werd rector in Alkmaar (1764-1768) en werkte in diezelfde functie van 1768-1778 in Middelburg, waar hij tevens Griekse letteren en rhetorica doceerde aan de Illustere School. In Middelburg begon hij zijn beroemde Historia critica comitatus Hollandiae et Zelandiae, een vierdelig werk dat hij voltooide in Leiden, waar hij tot hoogleraar in de geschiedenis was benoemd. Kluit introduceerde met dit werk en met zijn colleges de oorkondenkritiek en legde aldus de grondslagen van de moderne mediaevistiek. Zijn critische studies brachten hem tot de overtuiging dat de souvereiniteit van de Staten, c.q. van het volk niet kon worden verdedigd met een beroep op de geschiedenis van de Verenigde Nederlanden. Niet de Staten, maar de Landsheer was van oudsher in deze landen de souverein. Dat de stadhouder in 1581 deze souvereiniteit niet overnam, kwam door het opdringen van de Staten, maar lag niet verankerd in de staatsrechtelijke traditie.
Deze opvatting die Kluit formuleerde op grond van objectief historisch onderzoek, werd hem door de patriotten niet in dank afgenomen. Bij de Bataafse Omwenteling van 1795 werd hij dan ook afgezet, maar in 1802 werd hij in ere hersteld. Kluit kwam om bij een ontploffing van een kruitschip vlakbij zijn huis.LITERATUUR
Bouteljé, Bijdrage tot de kennis van Kluit’s opvatting over onze oude vaderlandsche geschiedenis.