(Riethoven 151 l-St.-Omaars 1583), eigenlijk Martinus Bauwens. theoloog en kerkvorst; studeerde te Leuven, waar hij ook doceerde, evenals in Dillingen (1550-52). In 1559 werd hij vice-kanselier van de Leuvense universiteit, in 1561 bisschop van het nieuwe diocees leper.
Hij nam deel aan de rijksdag van Worms (1557) en aan het concilie van Trente (1563). De besluiten van het concilie voerde hij niet alleen door in zijn eigen diocees, maar als voorzitter van de provinciale synoden van 1570 en 1574 in de hele Mechelse kerkprovincie. Hij trachtte Alva tot matiging te bewegen in zijn plakkaten en stond graaf Egmond bij toen deze te Brussel het schavot beklom. In 1577 werd hij door de Gentse calvinistische voorman Frans van de Kethulle, heer van Rijhove, gevangen genomen. Eerst in 1581 kreeg hij zijn vrijheid terug. Toen hij op dienstreis door de pest werd getroffen, reisde hij naar St.-Omaars, waar zijn broer dokter was. Daar overleed hij.