In de middeleeuwen was de gelegenheid tot verzending van brieven zeer beperkt; alleen vorsten en enkele machtige corporaties hadden hun eigen boden, die werden uitgezonden naarmate de behoefte hieraan zich voordeed. De verzending van particuliere brieven was gebonden aan de toevallige gelegenheden door de reizenden geboden: men moest hiervoor de bemiddeling inroepen van voerlieden, schippers, reizende kooplieden, bedelmonniken die toevallig de richting uitgingen van de woonplaats van de geadresseerden.
De correspondentie tussen de kloosters en de bisschoppen, die in de middeleeuwen de dragers der beschaving waren en het meeste behoefte gevoelden aan schriftelijk verkeer, werd door de kloosterboden onderhouden. Dit waren de kloosterbroeders zelf. Al deze boden vervoerden echter slechts brieven en berichten afkomstig van of bestemd voor hun opdrachtgevers. Van een georganiseerde post- en berichtendienst ten behoeve van het publiek was geen sprake. Toen de handel cn het verkeer zich uitbreidden en de behoefte aan regelmatige en vooral aan betrouwbare verbindingen opkwam, traden de stadsbesturen enigszins regelend op door aan voerlieden en schippers vergunning te verlenen voor het brieven- en berichtenvervoer naar bepaalde streken of in bepaalde richtingen. Tot de eerste helft der achttiende eeuw kon men in de steden verschillende bodehuizen vinden, waar men brieven voor of van bepaalde plaatsen, steden en landstreken kon brengen of in ontvangst nemen.Ten einde de goede gang te verzekeren werden de bemoeienissen en de bevoegdheden dezer ..boden" in de resoluties der stadsregeringen omschreven cn werden deze boden beëdigd. Sommige oude en belangrijke steden begonnen daarmee al zeer vroeg. Ook in het stadsarchief van Tilburg zijn namen te vinden van personen, die met dit ambt waren bekleed. In 1665 werd er gesproken over de bodes Balthasar Schaapsmeerders. Wouter Herman Aerts. Jan Aert Crillaerts cn de postbode Joost Gerrit Broek. In een notariële akte van 1726 werd genoemd de postrijder Peter Joost Broek, inwoner alhier.
Langzamerhand begon het postverkeer en daarmee het gebruik dat van de diensten der boden werd gemaakt, toe te nemen: de inkomsten uit het brievenvervoer werden groter. Het gevolg was een zich uitbreidende en niet steeds met eerlijke middelen gevoerde concurrentiestrijd tussen de verschillende boden. De stadsbesturen trachtten hieraan een eind te maken door het aantal octrooien in te krimpen en verschillende posthuizen te verenigen: zo ontstond een beperkter aantal posthuizen aan het hoofd waarvan boden stonden, die het eigenlijke vervoer aan derden uitbesteedden en zichzelf nadat de bodelopen door postritten waren vervangen, om hun belangrijke positie te accentueren. steeds meer ,,postmeester" gingen noemen. Postwagens uit en naar Den Bosch'. ..In het begin van 1679 werd door Johan van de Graaf, inwoner van 's-Hertogenbosch. uitgedagt om eenen geregelden Postwagen van deeze stad naar Maastricht te doen rijden; hier van gaf hij kennis aan den Prinse van Orange, die zulks goedkeurde doch het gevoelen der Regeering daar over vernemen wilde. De Staaten (verleenden) op den 4den April deezes jaars den gemelden van de Graal voor den tijd van zes en dertig jaaren een uitsluitend voorregt om die vvagenposterij op te regten. Dit Postveer is tot heden (1777) in goeden staat gebleven." Zo schrijft mr J. van Heurn in zijn geschiedenis van de Meierij van 's-Hertogenbosch.
Het recht om brieven te vervoeren over de wegen, was een zeer bijzonder recht. Dat kreeg men niet zomaar, zoals uit het volgende wel blijkt: ,,Zeker Inwoner te Rotterdam had van de Algemeene Staaten een uitsluitend voorregt tot het aanlegen van postwagen van die stad op 's-Hertogenbosch, alsmede om een veerschuit van Vlijmen op de laatste stad verzorgt. De Bossche Regeering oordeelde dit te moeten tegengaan: schijnt afgewezen. Van geen beter uitslag was het voornemen der stad Gouda om van daar naar 's-Hertogenbosch een wagenpostambt op te rigten. De Bossche Regeering deelde die van Gouda mee dat zij dit zonder merklijk nadeel haren Burgerij niet dulden kon. Inmiddels verstond men dat die Postwagen eerstdaags zoude rijden, des gekiste de Regeering van 's-Hertogenbosch den Postmeesteren zijne Bedienden geen Post momboir binnen 's-Hertogenbosch te houden, veel minder eenige pakken of Brieve van Gouda, op de verbeurte van vijf en twintig guldens, telken reize. over te brengen. 1690.
Ook deed zij in de Kouranten stellen dat geen Postwagen van Gouda op 's-Hertogenbosch rijden zoude, nog gelaste zij den Postmeester het wapen deezer stad reeds op zijne wagens geschilderd, uit te wisschen. Die van Gouda antwoordde dat ieder Stad het regt had om op anderen wagen en schikte veeren aan te leggen... Ter deezer tijde was de Regeering met die van Utrecht over de wagenposterije tussen de wederzijdsche steden in onderhandeling waarin zij toonde het nadeel dat de Postwagen van Utrecht door die van Gouda lijden zou."
Dit alles blijkt uit het register der Missivens van 's-Hertogenbosch. uit de brieven hierover van 16S5-90. Er kwamen hele toestanden van. zoals Van Heurn meldt. De regering van Utrecht werd te hulp geroepen tegen die van Gouda in en die riep weer de hulp van Leiden in om sterker te staan, alsmede die van de Staten van Holland. Het werd een compleet geschil. De op verzoek van Gouda belegde vergaderingen liepen ook al op niets uit. En toen werd er wraak genomen, zoals blijkt uit een request van schippers, in de Notulen van 1690: ,,Een schipper van 's-Hertogenbosch op Haarlem klaagd aan de Regeering (van 's-Hertogenbosch) dat die van Gouda hem en alle de schippers, die hier ter stede thuis hoorden nootzaakten in plaats van door de sluis, door haare stad te vaaren en dat men hem daar somtijds zesendertig uuren liet liggen..."
Eindelijk kwam men overeen, dat men de postwagen drie maal per week zou laten rijden. ..mits daarmee geen brieven, pakken, koffers, valiezen of koopmans goederen, de ..pakkadrie der Rijzigers" alleen uitgezonderd, vervoerd werden: alles op de verbeurte van vijftig guldens telken rijze." Om dit te verhalen zou de postmeester voor 3000 gulden in Den Bosch borg moeten staan.
Met die van Utrecht kwamen die van 's-Hertogenbosch in Geldermalsen overeen ,,dat daaglijks van ieder stad een wagen zoude rijden en te Geldermalsen de vragten elkander overgeven. De voordeelen zouden gemeen zijn. Ook vond men goed alle de Herbergiers e.a. in de wederzijdse steden te verbieden geene vragten op te houden of naar elders tot nadeel deezer Posterij te wijzen."
In 1777 moest echter worden bericht, dat ..dit wagenveer nogtans door den tijd in verval (is) geraakt. In het jaar 1751 nam de Regeering der stad Thiel nevens die der Graafschappen Kuilenburg en Buuren in overweging om dit Wagenveer wederom in stand te brengen in het zowel des winters als des zomers te doen rijden. Jammer is het dat dit bleef steeken."
Postsociëteit en Postiljon: In de zeventiende eeuw was er al een vaste dienst tussen Amsterdam en Tilburg. Er waren toen in Amsterdam zes postkantoren, waarvan het Zesde ofwel het Bredase en het Bossche postkantoor, een dienst onderhield op Den Bosch, Gorinchem, Woudrichem, Schoonhoven, Bommel, Heusden, Drunen, Tilburg, Eindhoven, Breda, Bergen-op-Zoom en Maastricht. Later kwam er een dienst bij uit Zuid-Holland. In Alphen aan de Rijn was een Centraal- of Verwisselkantoor. Dit kantoor was oorspronkelijk opgericht voor een dagelijkse dienst op Hamont (België) voor de brieven op- en nederwaarts lopende op Aken. Luik, het Limburgse en Luxemburgse en behoorde aan een Sociëteit, waarin o.m. waren getreden de steden 's-Hertogenbosch, Breda, Woudrichem en Heusden.
Er kwam in Alphen o.m. een postiljon uit Gouda, die tevens brieven overbracht van o.m. de Brabantse plaatsen Woudrichem, Heusden, Breda, 's-Hertogenbosch, Tilburg en Eindhoven. Bij een akte van 6 juli 1714 hadden Drossaard en Schepenen der Heerlijkheid Tilburg en Goirle de postmeesters van Leiden, Amsterdam, Gouda en Gorinchem met ..seclusie" van alle andere, aangesteld tot hunnen ..ordinaris postmeesters" van deze Heerlijkheid op alle koninkrijken, vorstendommen in landen en voornamelijk op de Hollandse steden. Er werd een kantoor gevestigd op de Heuvel. Plet port werd bepaald op 4 stuivers voor Den Haag en overige steden ,,naar advenant".
De. in stijl der Souvereiniteit gestelde. Commissie en de aanstelling ten behoeve van de voornoemde posterijen, belette niet dat in 1721 een vrouw zich ging bemoeien met het brievenvervoer. Waarschijnlijk stond die vrouw in contact met sommige van de bij de Postsociëteit aangesloten postmeesters onder leiding van Rotterdam. De postmeesters. die door Drossaard en Schepenen van de Heerlijkheid Tilburg waren benoemd tot postmeesters-van-Tilburg. beklaagden zich bij de prins van Hessen-Kassel als Heer van Tilburg en Goirle. Ze vonden bij de prins weinig steun daar hij de hun door Drossaard en Schepenen verleende aanstelling ongeldig verklaarde als ,,usurpatief aan 't regt en de Jurisdictie die hem als heer competeerden". Rotterdam trachtte toen het Postmeesterschap van Tilburg te pachten van de prins van Hessen-Kassel doch deze raadde een schikking aan tussen de partijen.
Alléén wanneer deze mocht mislukken, was hij bereid het postmeesterschap aan de meest biedende te verkopen. In 1721 volgde een generaal contract waartoe alle postmeesters van de sociëteit toetraden.
In 1739 bestond een zekere L. Colling het om in Tilburg een pesterij te houden op Frankrijk. Breda. Vlaanderen en Zwitserland. De hiervoren bedoelde Postmeesters klaagden daarover bij request bij de Heer en werden uitsluitend in hun hoedanigheid bevestigd. Desniettegenstaande nam een bode. van Tilburg op Amsterdam, brieven mede; hij verzamelde ze in vijf onderscheiden bussen en verzond ze in een verzegelde zak met de rit van de Postsociëteit.
Nadat de Postsociëteit in Holland was ontbonden en er een centrale posterij was ontstaan ging hij er mee door. In februari 1768 ontstonden nieuwe moeilijkheden, terwijl hij ook trachtte zich meester te maken van andere brieven dan voor Amsterdam alleen. Daarin werd voorzien door schikking tussen de Commissarissen der Posterijen in Holland en de Drossaard en Schepenen van Tilburg. Het veeljarig bezit der boden werd niet tegengesproken, maar ze moesten zich verbinden tot zekere beperking en betaling van kosten.
In 1772 en 1792 moest men nogmaals op hun gedragingen terug komen zonder dat de ,,begeving" van het ,,bodens-ambt” werd betwist. Over Tilburg liep een reeds m 1629 bestaande postverbinding van de stad 's-Hertogenbosch naar Baal (Baarle-Nassau Hertog). Deze, zogenaamd de ..Brabantsche Rit" vormde de postverbinding der stad met het huidige België en verder gelegen landen, zoals Frankrijk en Spanje. Het vertrek uit 's-Hertogenbosch vond plaats op maandagen en donderdagen des namiddags te half 4. De postiljon overnachtte te Baarle en wisselde daar zijn post met de op dinsdag en vrijdag te half 10 aldaar aankomende postiljon uit Antwerpen. Op de heenweg, 's maandags en donderdags, gaf hij de voor Tilburg bestemde post aldaar af en op de terugweg, dinsdags en vrijdags, bovendien de via Antwerpen ontvangen zendingen, die met de postrit op Holland verder moesten worden vervoerd.
Om een indruk te geven van de omvang dezer laatste zendingen zij vermeld, dat in 1739: 1664, in 1747; 1126 en in 1751: 1008 brieven van Antwerpen te Tilburg werden ontvangen en doorgezonden. Met deze verbinding kwamen ook brieven uit Turnhout, Hoogstraten en Baal. De opbrengst van de kantoren bedroeg voor de Postsociëteit van 1722-1751 gemiddeld 469 gulden en 12 stuivers per jaar. De toenmalige Heer van Tilburg, de Graaf van Hogendorp en Hofwegen, stelde 13 februari 1783 een reglement vast voor de dienst Den Bosch-Breda. Hierin stond o.m. dat de ,,respectieve Magistraten de Steden Den Bosch en Breda hadden goedgevonden om tot gemak van de reizigers en facilitering van alle lichte goederen en pakjes een postwagen aan te leggen welke viermaal per week, te weten 's maandags, woensdags, donderdags en zaterdags en te Tilburg zouden verwisselen". De Heer van Tilburg zal ,,zo veel in hem is medewerken en heeft tot die loffelijke Eyndens goedgevonden een commissaris aan te stellen en voor dezelve gearresteert het navolgende reglement".
Hierin was o.m. bepaald: ..De commissaris zal zig altijd op die vier voorgeschreven dagen voor dat de grote klok twaalf uren geslagen heeft moeten laten vinden ten huyze van de weduwe Collins, alwaar de drie swaanen uithangen. Zoodraa de waagens aankomen, zowel van de ene stad als van de andere zal hij gehouden zijn de preciesen tijd van derzelven arrivement aan te tekenen en daarvan een recipis geven aan elke voerman ten eynde 't zelve bij zijn retour aan den commissaris van zijn stad te kunnen vertoonen." Goederen en brieven onderweg geadresseerd moesten terstond op die tussenplaatsen worden afgegeven.
In de Franse tijd werden de posterijen genationaliseerd. In 1 796 werd op verzoek van kooplieden te Tilburg een dagelijks postverbinding tussen die plaats en Holland tot stand gebracht en er werd een nieuwe regeling getroffen voor het vervoer per estafette (expresse-verzending). Epresseverzending was niet bepaald goedkoop. De afzenders moesten voor binnenlandse brieven ƒ 5.25 extra betalen, voor buitenlandse ƒ 10.50 en daarbij kwamen de kosten voor de estafette. Voor estafette tussen Den Haag en Zwolle bijvoorbeeld moest / 43.worden betaald en tussen Den Haag en Leeuwarden ƒ 75.-. In 1853 verzoekt de gouverneur van Brabant aan B. en W. van Tilburg om toe te zien dat de bestellers een tas dragen zoals is voorgeschreven.
Uitemdchjk zou het staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie, de PTT. het monopolie verkrijgen. De staatspost trad eerst in werking in 1803 voor o.m. Noord-Brabant en de overige provincies, behalve Holland, waar reeds in 1752 met de staatspost werd begonnen, die de plaats innam van de stedelijke postmeesters.
In de 80-er jaren der twintigste eeuw ontstonden er in verschillende steden, ook in Noord-Brabant, particuliere Stadspostdiensten, zoals in Eindhoven, Tilburg, Helmond, Bergen op Zoom en ‘s-Hertogenbosch.
Bronnen: K. Keizer in: Het Brabants Straathoek: mr. J. van Heurn. Beschr. Stad en Meierij van 's-Hertogenbosch.