Het kasteel te Breda geldt als een der oudste tehuizen van de Oranjes in Nederland; verkregen door een erfenis van Johanna van Polanen uit het geslacht van Duvenvoorde, vrouwe van Breda en van de Lek, die in het huwelijk trad met Engelbrecht I, graaf van Nassau. Johanna van Breda was geboren in het kasteel van Breda, dat al in het begin van de 12de eeuw door haar voorvaderen gebouwd was en later door Engelbrecht I verbouwd werd.
Zodoende was dit kasteel de eerste burcht van de Nassau’s; nog vele landgoederen, kastelen en stadsverblijven zouden volgen, alleen in Brabant al ongeveer dertig.Door een erfenis van René, graaf van NassauChalons prins van Orange, kwam zijn neef Willem van Nassau in het bezit van het kasteel, werd heer van Breda en prins van Oranje. Deze fortuinlijke prins huwde de rijkste erfgename van het land, Anna van Egmond, gravin van Buren, Lingen, Leerdam, vrouwe van Borsele, IJsselstein, Sint Maartensdijk, Odijk, Kortgene en (in Brabant) van Cranendonck en Eindhoven.
Het kasteel Cranendonck was gelegen te Maarheeze en werd door Franse troepen opgeblazen in de jaren 1672/73; het was een versterkte burcht, omgeven door een gracht zoals te zien is op een schilderij uit 1673, het enige wat ons nog aan dit tehuis herinnert. Mét de heerlijkheid Eindhoven was dit tehuis waarschijnlijk bedoeld als jachtgebied en als kapitaalvergroting via pachten en tienden. Willem van Oranje heeft wel in een op dezelfde plaats nieuw gebouwd huis gewoond; in de negentiende eeuw kwam hier villa Ravensdonck. Tot de bruidschat behoorden eveneens het kasteel van Grave en het land van Cuyk. Bij een beleg van de stad Grave door Franse troepen in 1674 werd het kasteel beschadigd en tenslotte gesloopt. Uit een gekleurde lithografie blijkt dat de burcht bestond uit een rechthoekige woonvleugel met ernaast een traptoren, daaromheen een muur met torentje en een gracht.
Het kasteel van Cuijk was al in 1132 verwoest, zodat er al in de tijd van Willem van Oranje alleen nog maar sprake was van het Land van Cuijk; uit opgravingen blijkt dat de grachten van de burcht aan de Maaskade hebben gelegen en een ovale vorm hebben gehad.
In Geertruidenberg op de plaats waar nu het spoorwegstation ligt, stond het kasteel, dat bezit was van Willem Snickerieme, een bastaard uit het geslacht van Duvenvoorde, die zich later ook Willem van Duvenvoorde noemde. Tot zijn bezittingen behoorde eveneens het kasteel Strijen te Oosterhout, dat hij in 1324 in erfpacht had gekregen van de graaf van Vlaanderen. Dit kasteel, waarvan nog een gedeelte van een hoektoren over is, werd al in de zestiende eeuw verwoest. Ook de heerlijkheid Dongen met het huis Dieren behoorde aan Willem van Duvenvoorde; het kasteel, waarvan niets meer over is, was een versterkt huis met twee torens, waarvan een de Duiventoren genoemd werd. Bij zijn dood in 1355 vermaakt Willem zijn bezittingen aan familieleden, de heerlijkheid Breda aan Jan van Polanen, waardoor via Johanna van Polanen de bezittingen in handen van de Oranjes kwamen.
Van de Staten van Brabant ontving Willem van Oranje als schadevergoeding voor verloren gegaan bezit tengevolge van de tachtigjarige oorlog, de Ruygenhilpolder in Noordwest-Brabant. Hij stichtte er het dorp van de Ruygenhil waarvan hij een vestingstad met gracht eromheen maakte, Willemstad geheten. Zijn zoon, prins Maurits, bouwde in deze stad het Princehof, een paleisachtige woning, waarschijnlijk gebouwd door de steenhouwer Melchior van Harbach in renaissancestijl. Het is thans in gebruik als stadhuis na grondig gerestaureerd te zijn; de gevels hebben kruisvensters met luiken en hoogvelden. Dit Prinsenhof, ook wel jachthuis van prins Maurits genoemd, dateert uit 1623, twee jaar voor zijn dood.
Een ander jachtslot dat prins Maurits toebehoorde was het Prinsenhof in Klundert (het oude Niervaart); op dezelfde plaats is nu een bejaardentehuis gebouwd dat de naam Prinsenhof draagt.
In Teteringen in het Belcromse Bos bevond zich het speelhuis van de Baron van Breda, een jagt- en lusthuis uit 1620.
De oudste zoon van Willem van Oranje en Anna van Buren, prins Philips Willem is een weinig bekende figuur, daar hij jaren als gijzelaar van Philips II in Spanje verbleef. In 1621 bij het Twaalfjarig bestand keerde hij eindelijk voorgoed terug en kocht toen het jachthuis Boeverijen. Boeverheide, nu algemeen Bouvigne genoemd. De naam is afgeleid van het woord boveria, hetgeen weide, broek of donk betekent; in het jaar 1614 bedroeg de koopsom ƒ 27.000. De prachtige tuin eromheen is pas in de twintigste eeuw aangelegd. 't Juffere in Oploo stamt uit ca 1620; het werd zo genoemd omdat het meermalen bezit was van vrouwelijke erfgenamen. In 1778 werd het gebied gekocht van de graven van Weelderen; het omgracbtc huis was sedert 1744 niet meer bewoond geweest, werd vanaf 1754 langzaamaan gesloopt, en is thans geheel verdwenen. Er is nog een tekening bewaard gebleven uit 1743 van de hand van Jan de Beyer.
Grimhuysen in Ulvenhout kwam in bezit van de Oranjes via Justinus van Nassau die geboortig was uit een verbintenis van Willem van Oranje met Eva Elinx. Na zijn dood werd Grimhuysen verkocht; een gedeelte ervan werd verbouwd tot kerk, tot in 1907 alles gesloopt werd en een nieuwe roomskatholieke kerk verscheen. Een oud poortje in renaisancestijl draagt nog het opschrift „Grimhuysen”.
Amalia van Solms, de echtgenote van Frederik Hendrik, erfde na zijn dood het kasteel te Zevenbergen, een groot kasteel met een formidabele vierkante hoofdtoren, daterend uit de middeleeuwen. In 1573 brandde het slot uit en werd gedeeltelijk hersteld. In 1729 stortte de zware hoofdtoren in en men besloot het kasteel te slopen. Er rest ons nog een tekening uit 1730 van Abraham Rademaker. Aansluitend bij het kasteel stond een huis, dat de Luchtenburg heette en dat na de fatale brand nog bewoonbaar was.
Wij zijn intussen beland bij de derde generatie Nassau’s, bij de kinderen van Maurits Lodewijk II, graaf van Nassau-La Lecq; Jan Willem Maurits graaf van Nassau-La Lecq kocht in 1765 het zestiende-eeuwse kasteeltje De Bocht te St. Oedenrode. Hij verbouwde het, noemde het Dommelrode, daar het aan de Dommel lag, woonde er gedurende tien jaren en verkocht het weer. Achtereenvolgens woonden er de schout van Peelland, jhr. Marcus van Gerwen, daarna Menno van Coehoorn, tot het in 1818 gekocht werd door de zusters Augustinessen, die er een meisjespensionaat begonnen. Door diverse verbouwingen was er van de oorspronkelijke staat niets over.
De gemeente kocht het in 1963 en maakte er een fraai raadhuis van.
Koning Willem I bezat een jachthuis in Vierlingsbeek. Koning Willem II, die een duidelijke voorliefde had voor de zuidelijke Nederlanden vestigde in Tilburg zijn hoofdkwartier; na aanvankelijk bij particulieren gelogeerd te hebben kocht hij veel grond, eveneens een stel huizen op de Heuvel van de Heer J. N. Frankenhoff. Op de gronden liet hij boerderijen bouwen, die Koningshoeven en Prinsenhoeven of De Hoeven werden genoemd. Het gedeelte, waar hij zelf verbleef werd het oude paleis genoemd; zelf maakte hij schetsen voor een nieuw te bouwen paleis in de directe omgeving hiervan.
Van het nieuwe koninklijke paleis in neogothische stijl rest ons nog een tekening, gemaakt door Chimaer in 1849; als bouwer werd aangewezen Ad. Goyaerts. Toen het nieuwe gebouw voltooid was. overleed Willem II in zijn oude paleis; het nieuwe paleis bleef leegstaan totdat er in 1864 de Rijks HBS in werd ondergebracht. In 1936 heeft de gemeente Tilburg het paleis betrokken als representatief raadhuis.
Daar Willem II een groot jager was kocht hij in de omgeving van Tilburg jachtterreinen; ten zuiden van Goirle bouwde hij het kasteel van Gorp, dat als jachthuis dienst deed in een fraaie omgeving; in Vught kocht de koning twee landgoederen: Rheeburg. waar in 1825 een wit herenhuis kwam te staan met koetshuis, badhuis, visvijvers e.d. en Zionsburg in 1848, dat hij kocht van Franciscus van den Berghe.
Willem Frederik Karel, een broer van koning Willem II, kocht in 1843 een jachthuis in Princenhage bij Breda, het Liesbosch genaamd. Dit tehuis, dat de laatste aankoop van de Oranje’s in Brabant was, brandde in 1943 geheel uit.
Tenslotte verbleef koningin Wilhelmina in de winter van 1944-45 tot in mei in Noord-Brabant; zij had haar residentie op het landgoed Anneville onder Ulvenhout. Een gedenkplaat herinnert daar nog aan.
Bron: A. I. J. M. Schellart, Huizen van Oranje.