vrouwen, die in de wereld wilden leven volgens de derde regel van St. Norbertus, zonder dus kloosterling te zijn, evenmin als de begijntjes of klopjes dat waren.
Ze legden wel enkele geloften van zuiverheid af. Een gedrukte uitgave van de regels verschenen in 1821 bij de Gebr. Langenhuijsen te ’s-Hertogenbosch, een tweede in 1846 bij het Doofstommeninstituut te Sint-Michielsgestel. Er waren ook voorschriften omtrent de kleding; de broeders de kwezelaars in het grijs; de zusters de kwezels na het afleggen van de geloften witte kleren van de orde van St. Norbertus met een zwart kleed daarover, op het hoofd een zwarte kaper; bij feestelijke gelegenheden ook een brede witte kraag. Bij het afleggen van de belofte ontving men van de priester een gewijde ring.Kwezels kwamen in de 17de en 18de eeuw voor naast de begijntjes, die in de begijnhoven woonden. Kwezels waren ook dikwijls op scholen werkzaam voor katechismusonderricht. Dezen werden ook wel Leerkwezels genoemd; een keer betaald door de priester, maar ook eens per jaar door de kinderen, die les kregen. De laatste kwezels werden op het eind van de 19de eeuw aangenomen en overleden kort voor de Tweede Wereldoorlog.
Bron: C. Weijters in Actum Tilliburgis IV-5; Theissing, Over klopjes en kwezels.