(Oss 1805-’s-Hertogenbosch 1869), studeerde in Leiden, promoveerde in 1834 op een proefschrift over Brabantse schrijvers aan de universiteit aldaar in de letteren; vestigde zich in ’s-Hertogenbosch, waar hij van 1834-69 rector was van de Latijnse school; zette die in 1848 om in een gymnasium. Hermans was medeoprichter van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant (1837); was bibliothecaris van het genootschap van 1837-69 en stadsarchivaris van Den Bosch.
Hij publiceerde een reeks geschriften: Geschiedkundig Mengelwerk Provincie Noord-Brabant (1840-41), Bijdrage tot Geschiedenis, Oudheidkunde, Letteren, Statistiek en Beeldende Kunst der Provincie Noord-Brabant (1845), Verzameling van Charters en Geschiedkundige Bescheiden betrekkelijk het Land van Ravenstein (1848-50), Annales Cannonicorium reputariumS. Augustini ordinis S. Crucis (1858), Geschiedenis der Illustre en Latijnsche Scholen in ’s-Hertogenbosch van 1630-1848.
Hermans is de grondlegger van het Brabants Museum. Hij werd ridder in de Orde van de Eikenkroon, een Luxemburgse onderscheiding voor literaire verdiensten; hij werd lid van de Académie d’archeologie de Beige d’histoire et de philologie, erelid van de Société d’Emulation pour L’Histoire et les Antiquités de la Flandre Occidentale a Bruges en lid van de Académie Beige d’histoire et de philologie.
Bron: Brabantia VII-7/8.