Gepubliceerd op 30-05-2019

Wortelpotigen, sporediertjes

betekenis & definitie

Stam RHIZOPODA WORTELPOTIGEN Stam SPOROZOA SPOREDIERTJES Lange tijd heeft men de amoeben als de primitiefste protozoën beschouwd, omdat een vaste lichaamsvorm ontbreekt. We weten thans, dat de amoeben weliswaar de eenvoudigste, maar niet de oorspronkelijkste eencelligen zijn.

Met hun plasma uitsteeksels (schijnvoetjes of pseudopodiën) omvloeien ze voedseldeeltjes en nemen ze in hun inwendige op. In de verteringsruimte (voedingsvacuole) worden verteringssappen afgescheiden.

De onverteerbare resten worden weer uitgescheiden. Deze vorm van voedselopname, waarbij voedsel direct in het inwendige van de cel wordt opgenomen, zonder vooraf verteerd te zijn, wordt gewoonlijk fagocytose genoemd.

De vermeerdering geschiedt door deling, waarbij kern en plasma eenvoudig doormidden gesnoerd worden. Binnen in de kern echter heeft het delingsproces plaats, waarbij een wetmatige verdeling van het erfgoed wordt gegarandeerd, zoals we voor alle levende wezens kennen.

De afgebeelde Amoeba proteus leeft in vuile, bacterierijke wateren.De schaalamoeben (Testacea) zijn zoetwaterbewoners, die in het bodemslik van wateren en op waterplanten leven. Hun huisje bestaat uit een chitineuse stof, waarin soms eigengevormde kieselplaatjes of vreemde lichaampjes (zandkorrels, diatomeenschaaltjes, e.d.) ingebed zijn. De schaal van Arcella vulgaris is vrij van dergelijke harde elementen. In het algemeen komen slechts de veelal zeer ranke schijnvoetjes uit de schalen tevoorschijn.

In tegenstelling tot de eenvoudige huisjes van de Testacea bezitten de gaatjesdragers (Foraminifera) een veelhokkig huisje. Het bestaat overwegend uit koolzure kalk. De zeer soorten- en vormenrijke foraminiferen leven in zee. Hun huisjes zijn vaak slakkenhuisvormig, maar er komen ook staaf-, kogel- en buisvormige huisjes voor. Gewoonlijk zijn de huisjes van talrijke gaatjes voorzien, door welke raampjes (foramina) de dunne, draadvormige schijnvoetjes naar buiten steken. Deze schijnvoetjes vormen een fijn netwerk waarin hun voedseldiertjes, nietig plantaardig en dierlijk plankton, worden gevangen.

De meeste foraminiferen leven op de bodem van ondiepe zeeën. De in plankton massaal levende soorten hebben fijne zweefstekels aan hun huisjes. De huisjes van afgestorven gaatjesdiertjes komen in dikke lagen op de zeebodem te liggen en vormen in de loop der tijd dikke krijtlagen. Vrijwel alle kalkgebergten zijn grotendeels uit foraminiferenhuisjes opgebouwd.

De meeste zonnediertjes (Heliozoa) leven vrijzwemmend in zoet water. De pseudopodiën steken straalsgewijs uit de kogelvormige huisjes naar buiten. Velen vormen geleiachtige omhulsels en kiezelskeletten. Actinosphaerium komt ook in vuil water voor. De meeste heliozoën echter geven de voorkeur aan helder water.

De radiolariën of straaldiertjes (Radiolaria) met hun huisjes uit kiezel en strontiumsulfaat leven in het plankton van de zeeën, van de oppervlakte tot op grote diepte. Met hun wijd straalvormig uitgestrekte pseudopodiën nemen ze kleine planktondeeltjes als voedsel op.

Zowel onder de flagellaten als onder de wortelpotigen treffen we naast een merendeel van vrijlevende vormen ook parasitaire soorten aan. De sporediertjes (Sporozoa) zijn echter allen parasieten, gekenmerkt door het optreden van sporen in hun ontwikkelingscyclus. Sporen zijn een ontwikkelingsstadium, dat met een vast omhulsel omgeven is. Bij de hoogontwikkelde Haemosporidia ontbreekt het sporestadium. In deze groep horen de Plasmodium soorten thuis, waartoe o.m. de in 1880 ontdekte parasiet behoort, die in het menselijk bloed de malaria veroorzaakt. Ook thans nog is malaria voor bewoners van uitgestrekte tropische en subtropische gebieden een ware gesel, hoewel de ziekte door nieuwe geneesmiddelen en door bestrijding van de malariamug, Anopheles, sterk is teruggedrongen.

Op nevenstaande afbeelding is de levenscyclus van Plasmodium vivax, de veroorzaker van de derde-daags-koorts, weergegeven. De generatie-wisseling is aan een gastheer-wisseling gekoppeld. Bij de steek van de mug komen de spoelvormige sporozoieten in het bloed van de mens. Ze vermeerderen zich aanvankelijk in de levercellen, later in de rode bloedlichaampjes. Daar groeit de parasiet op en deelt zich in 8 tot 24 dochtercellen (merozoieten). Op de derde dag na het binnendringen in de bloedlichaampjes vallen deze uiteen, en de vrijgekomen merozoieten vallen nieuwe bloedlichaampjes aan.

Bij het uiteenvallen van deze komen gifstoffen in het bloed, hetgeen de koortsaanval tot gevolg heeft. Na enige tijd ontstaan ook voorstadia van geslachtelijke individuen (gamonten), die in de darm van een bloedzuigende mug moeten komen. Hier deelt de mannelijke gamont zich in talrijke microgameten, waarvan een zich met een vrouwelijke macrogameet tot een beweeglijk eikapsel samensmelt. Daaruit ontstaan door multipele deling weer sporozoieten, die in de speekselklieren van de mug binnendringen en met de volgende steek in het bloed van de mens komen.

De sporen van de Cnidosporidia bevatten behalve de kiem ook poolkapsels. Deze lijken op de netelkapsels van de holtedieren, en daaruit kan onder invloed van bepaalde prikkelingen een draad weggeschoten worden, waarmee de parasiet zich vasthecht. Myxobolus pfeifferi leeft in vrijwel alle organen van de barbeel, overwegend in het spierweefsel. In het spierweefsel veroorzaakt hij grote gezwellen, die de vis volledig kunnen deformeren. De sporen van Myxobolus komen bij het vergaan van de gestorven vis weer in het water en verbreiden aldus de ziekte.

< >