Orde Tetraodontiformes Vastkakigen Families: Triacanthidae Driestekels (Triacanihus), Balistidae Trekkervissen (Balistes, Balistoides, Balistapus, Rhinecanthus, Amanses, Ceratocanthus, Pervagor, Stephanolepis), Ostraciontidae Koffervissen (Ostracion, Lactoria), Tetraodontidae Kogelvissen (Tetraodon, Chelonodon, Arothron, Sphoeroides), Diodontidae Egelvissen (Diodon, Cyclichthys, Atopomycterus), Molidae Maanvissen (Mola)
De buitengewoon vormrijke orde der vastkakigen omvat zeer uiteenlopende en merkwaardige verschijningen. De belangrijkste kenmerken van deze vissen zijn de vrijwel onbeweeglijke kaken, de kleine mond en de uiterst kleine kieuwopeningen. De huid is met kleine schubben, stekels of beenplaten bedekt. De beenplaten zijn vaak tot een star pantser samengegroeid. De meeste soorten zijn in het bezit van krachtige tanden.
De driestekels zijn metaalachtig glanzende, hoekige, kleine vissen, die drie reusachtige stekels bezitten. Ze zijn tamelijk onbekend. Voor een deel schijnen ze ook zoetwaterstromen op te trekken. Alle trekkervissen zijn gekenmerkt door hun in verhouding zeer grote kop, een zijdelings afgeplat lichaam en een krachtig gebit met een rij maaltanden. Voor de weke rugvin staan twee stekels, de voorste krachtig en gezaagd, de tweede klein. Deze laatste dient ervoor om de eerste als deze opgericht is te blokkeren.
Samen lijken ze dan ook op de constructie van trekker en haan bij een vuurwapen. Aan deze gelijkenis hebben ze ook hun naam te danken. Naar verluid klemmen deze vissen zich onder bepaalde omstandigheden, met deze stekel vast tussen spleten in rotsen en koralen. De tot deze familie behorende soorten zijn meestal bizar van vorm en bezitten vaak opmerkelijke kleuren en kleurschakeringen. De huid is vaak leerachtig, dik en ruw. Zeer veel soorten zijn vooral op koraalriffen te vinden, doch ze komen overigens in alle warme zeeën voor.
De afbeeldingen tonen slechts een deel van de vormen- en kleurenrijkdom. Slechts van enkele soorten valt iets te vertellen, omdat we van de meeste vaak niet meer weten, dan dat ze bestaan. De picassovis heeft zijn naam te danken aan bepaalde associaties die aquariumhouders trokken, bij het aanschouwen van deze vis. De weerhaakvis lijkt veel op de picassovis. De trekkervissen zijn ondanks hun kleine mond, geduchte rovers en kunnen danig huishouden onder hard-schalige prooidieren. Een voor deze vissen zeer grote soort, die in de Atlantische Oceaan tot ver in het noorden voorkomt, heeft van de zeelui de niet zo vleiende naam gekregen van „oud wijf“, en wel vanwege de rimpelachtige tekening op de kop.
Het eten van de giftige-trekkervis heeft de beruchte visvergiftiging ciguatera tot gevolg, welke we ook kennen van andere vissoorten uit de tropen. De vijlvissen (enkele geslachten uit de familie der trekkervissen) zijn bijna allemaal kleine, hoekige visjes en hebben hun naam te danken aan de ruwe huid die inderdaad als een vijl aanvoelt. De koffervissen zijn geheel gehuld in een uit beenplaten bestaand pantser, waaruit alleen nog de vinnen en de snuit steken. Het zijn opmerkelijk intelligente vissen die vooral de koraalriffen bewonen. Als jonge dieren zijn ze in het aquarium onderhoudende pleegkinderen.
De kogelvissen bezitten aan de darm een zakachtige uitstulping, die ze met water of lucht kunnen vullen, om dan tot een kogelvormige gestalte op te zwellen. Vaak komen er ook nog huidstekeltjes te voorschijn. Ook in deze familie vinden we weer een hele rij van kleine en middelgrote, vaak prachtige gekleurde soorten. Enkele soorten, zoals de groene-kogelvis, trekt ook in zoetwater. Ook worden ze soms als aquariumvissen ingevoerd. Alhoewel de meeste soorten in zee leven, kennen we ook enkele uitgesproken zoetwatersoorten.
In oude zeemanskroegen hing vaak een met stekels bezet voorwerp, met daaraan een visstaart. In Monaco en op de Antillen wordt hetzelfde voorwerp, maar dan mooi gelakt, als schemerlamp aangeboden aan toeristen. Het zijn de opgeblazen huiden van de egelvissen. In de natuur blazen deze vissen zich, evenals de kogelvissen, bij gevaar op tot zulke voorwerpen. Ook deze vissen vinden we alleen maar in zee, waar ze in scholen leven.
Een passagiersschip bracht eens een grote merkwaardige vis mee, die door een hoge golf op het voordek was gegooid en daarbij de reling aanzienlijk beschadigd had. Het bleek een maanvis of klompvis te zijn, een dier dat doet denken aan een reusachtige vissenkop zonder lichaam. Dit dier wordt vaak drijvend op de zij aan de oppervlakte gezien, en het staat nog niet vast of het dan slaapt of geniet van de zon. Het is een bewoner van de warmere delen van de Grote en de Atlantische Oceaan, maar komt als dwaalgast ook wel in de buurt van de Europese kusten. Ook op ons Noordzee strand spoelt dit dier wel eens aan.