Klasse Bivalvia Tweekleppigen, mosselen Orde Taxodonta Superfamilie: Nuculacea Neutjesschelpen (Leda, Nucula), Arcacea (Arca, Glycimeris)
Orde Anisomyaria Superfamilies: Mytilacea Mosselen (Mytilus), Pteriacea (Pinna, Pterid), Pectinacea (Amusium, Pecten, Spondylus), Anomiacea (Anornia), Ostreacea (Ostrea)
De wetenschappelijke naam der tweekleppigen wijst op het opvallendste merkteken van deze dierklasse: Hun schaal is steeds in twee kleppen onderverdeeld. Deze beide harde kalkschaalkleppen zijn door een smalle elastische onverkalkte band vast met elkaar verbonden.
Van de kop is bij deze molluskenklasse buiten de mondopening weinig overgebleven. De voeding van de meeste tweekleppigen bestaat uit planktonorganismen en kleine deeltjes van een organische substantie van dierlijke en plantaardige herkomst. Het voedsel wordt opgenomen met de ademwaterstroom, dat door de wimperbezetting van de kieuwen gezeefd wordt. De kieuwen zijn tot een filterapparaat ontwikkeld, dat voedseldeeltjes sorteert en over een schilferrand in de nabijheid van de mondopening transporteert. In de mondopening liggen bewimpelde mondlappen, die het voedsel in de eveneens bewimperde slokdarm stuwen. Bij de primitieve neutjesschelpen zijn de mondlappen tot lange huidlappen ontwikkeld, waarmee deze modderbodembewoners de omgeving naar voedseldeeltjes afzoeken en met de wimperbezetting in de mond transporteren. De arkmossels behoren evenals de neutjesschelpen tot de Taxodonta, bij welke de voor alle hogere tweekleppigen typische kieuwstructuur nog niet volledig uitgegroeid is.
Gewone mosselen en oesters zijn als voedsel bekend. De gewone mossel hecht zich als alle mosselen, die op een vaste ondergrond leven, met byssusdraden aan stenen of palen vast. De byssus een eiwitachtige substantie wordt uit een klier afgescheiden en verstijft tot sterk trekvaste draden. Uit de byssus van de grote steekmosselen heeft men in vroegere tijden de fijne zeezijde gewonnen, waarvan men zeer tere weefsels maakte. Ook heden nog zeer gewaardeerde Produkten leveren mosselen van het geslacht Pteria, want hiertoe behoort de echte zeeparelmossel. Tot parelaanmaak zijn ook andere mosselen en slakken in staat.
Als wij als karakteristiek van alle mosselen trage, langzame bewegingen zien, dan leren ons de jacobsschelpen iets anders. Door krachtig samenklappen van hun schalen persen zij water uit de openingen in de mantelrand. De daardoor ontstane terugstoot maakt het hen mogelijk snel te zwemmen. Aan de mantelranden dragen deze mosselen vele hoogontwikkelde kogelvormige lensogen en talrijke fijne tentakels.