Gepubliceerd op 30-05-2019

Trappen

betekenis & definitie

Familie: Otidae Trappen (Afrotis, Ardeotis, Chlamydotis, Eupodotis, Lophotis, Neotis, Otis, Sypheotis, Tetrax)

Trappen zijn stevig gebouwde bodemvogels, die hun naam aan hun krachtige pas te danken hebben. Ze hebben langepoten met drie krachtige tenen, vaak een hoog opgerichte houding om om zich heen te kunnen kijken en ze leven in open, boomloze steppen, struiksteppen en halfwoestijnen. Enkele soorten leven op kultuurland. Ze zijn schuw en waakzaam en ze vluchten te voet, hoewel ze goed kunnen vliegen. Ze vliegen nooit hoog. Buiten de baltstijd leven ze in groepsverband.

Bij de meeste soorten, zoals de in Europa voorkomende grote-trap vormt het grotere mannetje geen permanente paarband. De reusachtige koritrap sluit daarentegen een langdurig huwelijk. Bij sommige soorten hebben de mannetjes een keelzak, die bij de balts met lucht gevuld wordt. De grote-trap houdt bovendien de staart opgericht, zodat de witte dekveren boven de rug zichtbaar worden. Ook draait hij de vleugels zo, dat de witte onderzijde naar buiten gekeerd is, waardoor de anders onopvallende bruine vogel in een witte verenbal wordt omgetoverd. Het bestand van de grote-trap wordt overal, vooral in Midden-Europa, bedreigd door de mechanisatie van de landbouw.

Een andere grote soort is de denham-trap. De senegalese-trap en de kleine-indische-trap, die vier sierveren aan het achterhoofd draagt, zijn middelgrote soorten. De roodkuiftrap kan plotseling steil opvliegen van de grond, met de snavel klapperen en daarbij een gefluit laten horen. De zwarte-trap heeft een karakteristieke balts en roep. De kraagtrap, die zijn zwarte verenkraag wijd uit kan spreiden, is als dwaalgast herhaal-delijk in Midden-Europa gesignaleerd. De sierlijke kleinetrap kwam aan het begin van deze eeuw nog als broedvogel voor in Noord-Duitsland. De baltsende haan springt elke 10-15 sekonden vleugelklapperend op en stoot daarbij een rauwe roep uit, die ver hoorbaar is.

< >