Gepubliceerd op 30-05-2019

Takins

betekenis & definitie

Onderfamilie: Budorcatinae Takins (Budorcas)

Uit benamingen als rundgemzen en gnoegeiten voor Budorcas taxicolor is reeds op te maken, dat men ook met deze diergroep systematisch nog niet goed raad weet. Er zijn feitelijk twee groepen, de takins en de muskusossen. Als we de takins onbevooroordeeld bezien, vinden we kenmerken van talrijke andere soorten. Jonge dieren herinneren aan geiten, maar zijn al veel plomper gebouwd, met brede hanglippen en zware poten als van een buffelkalf. De vacht is lang, ruig, dicht, met vette borstelharen; het zomerkleed heeft weinig, het winterkleed veel onderwol. Beide sexen hebben recht opgaande spieshoorns als runderen en antilopen, met een naar achteren neigende top.

De vijfjarige takin heeft echter bijna horizontaal liggende hoorns; de oorspronkelijke spiezen buigen met de vergroeide scheden mee rugwaarts. De takins leven in de zomer op een hoogte van 5000 m tussen de dwergbegroeiing en op de morene-hellingen, terwijl ze in de winter afdalen naar de oerwouden junglezone op 2000 m, waar de koudere maanden doorgebracht worden en de jongen geboren worden. Gewoonlijk trekken ze in kleine troepen. Sterke bullen kunnen een gewicht van 700 kg bereiken, terwijl de koeien in het algemeen ongeveer half zo zwaar worden. Een goudgeel ras met zwarte neus en zwarte poten is de szetsjwan-takin (Budorcas t. tibetana Milne-Edwards). Zolang er in zijn vaderland al sprake is van deze soort, zelfs in Chinese geschriften, gaat hij door voor zeldzaam. Hij wordt echter door Chinese jagers niet speciaal gejaagd, en het vlees dient slechts voor huishoudelijk gebruik.

< >