Orde Procellariiformes Stormvogels en albatrossen Familie: Diomedeidae Albatrossen (Diomedea, Phoebetria)
Familie: Procellariidae Stormvogels Onderfamilies: Fulmarinae Meeuwstormvogels (Daption, Fulmarus, Macronectes), Pachyptilinae Prions (Pachyptila)
Deze gehele orde wordt gekarakteriseerd door hoornige buisjes op of aan de snavel, waarin de neusgaten ver naar voren geplaatst zijn. Men vermoedt wel dat deze buisjes overmatig binnendringen van zeewater tegen gaan. Andere opvallende kenmerken zijn de grote neusklieren, die een overmaat aan zout uitscheiden, en een goed ontwikkeld reukorgaan. De eerste van de vier families omvat de albatrossen, waaronder de reuzenalbatros, die de grootste spanwijdte heeft van alle zeevogels, tot 320 cm. Het zijn uitgesproken oceaanvogels, die in het bijzonder voorkomen waar sterke winden heersen. De grote soorten broeden eens in de twee jaar, vanaf het 6e of 7e levensjaar.
Ze broeden op eilanden, in vaak reusachtige kolonies. De balts bestaat uit een reeks eigenaardige rituelen, waarbij beide partners dansen, met de snavels schermen, buigen, roepen en de nestplaats aanwijzen. Vooral de balts van de galapagosalbatros is goed bestudeerd. De malmokalbatros schijnt de talrijkste soort te zijn, maar ook de zwartvoetalbatros komt nog algemeen voor. De kundigste zweefvlieger van allen is de roetkopalbatros.
Lange, smalle vleugels, met sterk gepneumatiseerde botten, wijzen op een uitstekend vliegvermogen, vooral om langdurig te blijven zweven. Hierdoor kunnen we alle stormvogels op volle zee aantreffen, waar ze zelfs een geheel nieuwe vliegtechniek ontwikkeld hebben: de dynamische zweefvlucht, waarbij ze gebruik maken van snelheidsverschillen van de wind over het oppervlak van de golven. Zo kunnen ze praktisch zonder krachtsinspanning schepen volgen over honderden kilometers en weken of maanden op volle zee blijven. Ze komen alleen aan land om te broeden, waarbij het uitbroeden van het ene ei en het grootbrengen van het jong zeer veel tijd in beslag neemt (tot 80, resp. 280 dagen). Een andere bijzonderheid is de maagolie, een produkt van de kliermaag, dat gebruikt wordt voor het onderhoud van de veren, maar ook naar belagers gespuwd wordt bij gevaar. De stormvogelfamilie telt ongeveer 55 soorten, die zeer sociaal leven en in troepen van duizenden of zelfs miljoenen naar voedsel zoeken en ook gezamenlijk broeden.
Vele van hen volgen vaste trekroutes, tonen een verbazende geboorte-plaatstrouw en oriëntatievermogen over afstanden van duizenden kilometers. De kleinere soorten broeden in holen in de grond. De reuzenstormvogel parasiteert vaak op pinguïnkolonies. De noordse-stormvogel breidt zich sterk zuidwaarts uit, mogelijk als gevolg van toenemende walvisvaart en zeevisserij. De kaapse-duif kan door de bijzondere bouw van zijn snavel plankton eten. De breedbekprion heeft een zeefsnavel en is geheel op plankton gespecialiseerd.