Orde Pedipalpi Schorpioenspinnen of zweepschorpioenen (Mastigoproctus, Tarantula, Thelyphonus)
Klasse Arachnida Spinachtigen De spinachtigen zijn schaarmondigen welke door middel van tracheën ademhalen. De prosoma draagt de mond- en pootledematen. Het tweede paar ledematen, de pedipalpen, vormen bij soorten die een kleine mond bezitten, een groot vangapparaat, terwijl bij vormen met grote cheliceren, de pedipalpen meestal tot tasters vergroeid zijn. Het achterlijf is, geleed of ongeleed, steeds zonder ontwikkelde ledematen. De voeding bestaat uit plantensappen, delen van planten en dieren. Er zijn meer dan 30.000 soorten bekend.
Schorpioenspinnen zijn spinachtigen, wier voorste looppoten tot een soort voelers zijn vergroeid. De tarsus heeft zeer vele geledingen en is erg lang. De pedipalpen dragen vaak grote scharen. Het zevende segment bestaat uit een lange dunne steel of zweep. Er zijn 186 soorten bekend.
De beide tot de onderorde Uropygi-zweepschorpioenen behorende soorten (Mastigoproctus, Thelyphonus), besproeien hun vijanden met een bijtende vloeistof, bestaande uit meerdere zuren, welke uit een naast de aars liggende klier komt. Deze vloeistof van het geslacht Thelyphonus ruikt naar mierenzuur. De tot de andere onderorde Amblypygi zweepspinnen behorende soorten (Acanthphrynus, Tarantula), bezitten nog een zweep noch gifklieren. Met hun zeer lange voelpoten lijken ze veel op de echte spinnen, maar bij hen ontbreken de spinklieren. De in tropisch Amerika voorkomende Tarantula palmata is in tegenstelling tot de Mediterrane „tarantella“ (vgl. blz. 53) voor de mens volkomen ongevaarlijk.