Families : Scorpaenidae Schorpioenvissen (Scorpaena, Pterois, Sebastes), Triglidae Knorhanen of ponen (Trigla, Trigloporus, Peristedion), Synanceidae Steenvissen (Synanceia), Hexagrammidae Groenlingen (Hexagrammus), Platycephalidae Platkoppen (Platycephalus), Congiopodidae Paardvissen (Congiopodus), Cottidae Donderpadden (Cottus, Myoxocephalus, Ramphocottus, Hemitripterus), Comephoridae Baikaldonderpadden (Comephorus), Agonidae Harnasmannetjes (Agonus), Cyclopteridae Snotolven (Cyclopterus), Liparidae Slakdolven (Liparis)
De schorpioenvissen en verwanten hebben allen een meer of minder sterk ontwikkelde beenplaat tussen oogbeen en kieuwdeksel. Ze zijn voorts allemaal van een tamelijk vreemd en afwijkend bouwpatroon, zowel wat lichaam als vinnenstelsel betreft.
Op de zeebodem van alle warme en gematigde zeeën leven de schorpioenvissen. Het zijn stekelige, bont gekleurde rovers. De twee afgebeelde soorten laten duidelijk deze merkwaardigheden zien. Bij Pterois zijn vooral de sterk verlengde vinstekels en vergroting van de vinmembranen opmerkelijk. De grote borstvinnen worden bij het vangen van prooidieren als een soort vangnetten gebruikt. Iedere stekel is van een gifklier voorzien, en met de rugvinstekels gaan ze soms tot de aanval over.
Ook voor de mens zijn verwondingen van deze gifstekels gevaarlijk, en in aquaria gehouden, moet de grootste voorzichtigheid in acht genomen worden. De noorse-schelvis is een bekende consumptievis rond de Atlantische Oceaan. Hij leeft in de diepere gedeelten langs noordelijke kusten. Het is een levendbarende soort. Het vlees is thans zeer gewild als filet.
Heel anders dan bij de schorpioenvissen is de ontwikkeling van de borstvinnen bij de ponen of knorhanen. De onderste borstvinstralen staan vrij van de andere, en kunnen vrij bewogen worden. Het zijn niet alleen „looppootjes“ zoals men vroeger dacht, maar zijn ook gelijktijdig zeer hoog ontwikkelde tastorganen. Alle soorten bezitten een zwaar gepantserde kop, welke bezet is met scherpe beenplaten en stekels. De rode-poon of knorhaan, welke in de Atlantische Oceaan algemeen is komt ook in de Noordzee voor. Ze zijn in staat om met hun zwemblaas knorrende geluiden te produceren.
Over alle wereldzeeën verspreid, kent men tegenwoordig een 50-tal soorten, welke regelmatig grote trektochten ondernemen. Een zeldzame soort uit dieper water is de afrikaanse-knorhaan. De gepantserde-poon heeft twee verlengde beenstukken aan de kop, welke dienen om voedseldieren uit het zand op te jagen. Het is eveneens een bewoner van dieper water.
De merkwaardige steenvis vertoont een prachtig staaltje van camouflagekunst in zijn gelijkenis met een door algen en lagere zeedieren overwoekerde klomp steen. Het is een van de giftigste vissen die we kennen. Als bewoner van ondiepe kustwateren kan hij een gevaar voor de mens zijn. Zijn zenuwgif werkt gewoonlijk dodelijk.
De platkoppen liggen als bodemvissen in het zand ondergewoeld. De groenlingen leven in open water in scholen en voeden zich met mosselen en andere ongewervelde dieren. De paardvissen, met hun tot op de kop naar voren doorlopende rugvin, zijn bewoners van de koude Antarctische wateren. Ze leven van kreeftachtigen en ander klein gedierte. Soortenrijk met een grote verscheidenheid aan vormen is de familie der donderpadden. De zeedonderpad leeft in de wiermassa’s langs onze kust. Zeer vaak worden ze met de hengel gevangen.
Ramphocottus heeft weer vrije borstvinstralen zoals de ponen. Bij hen is een merkwaardige broedzorg waargenomen. Het grotere wijfje drijft het mannetje in een hol en houdt het daar tot de eiafzetting gevangen. De amerikaansezeedonderpad kan zich, indien hij uit het water wordt opgehaald, met lucht opblazen als een kogelvis. Naast de talrijke zeevissen komen enkele soorten in zoetwater voor. Zo leven er in Europa twee nauwelijks van elkaar te onderscheiden soorten naast elkaar in de rivieren en meren.
Van de Atlantische Oceaan tot de Oeral vinden we de rivierdonderpad, terwijl we de siberische-rivierdonderpad vinden van Midden-Europa en Scandinavië tot ver in Siberië. Hun mannetjes bewaken de eitjes welke afgezet worden in holen of onder stenen.
In het Baikalmeer komen enkele zeldzame soorten voor. Op ongeveer 750 m diepte leeft daar de baikaldonderpad of olievis, een levendbarende soort, waarvan het aantal mannelijke exemplaren slechts 3 tot 4% van de totale populatie uitmaakt. Deze spookachtige verschijningen leven van kreeftachtigen.
De wellicht wel bekendste soort uit de familie der harnasmannetjes is het ook bij ons voorkomende harnasmannetje. Deze is vooral in de Waddenzee talrijk. Gedroogd en aan een draad gehangen doet hij wel dienst als „weerprofeet“.
Zeer plompe vissen zijn de snotolven. Bij hen zijn evenals bij de slakdolven, welke echter aanmerkelijk kleiner zijn, de buikvinnen vergroeid tot een zuigschijf. De snotolf en de slakdolf leven vooral in de nabijheid van de kust. De zuigschijf is voor deze dieren vooral belangrijk om zich vast te zetten als de zeestroming te sterk is. De in klompen bijeen gelegde eieren worden door de mannetjes bewaakt. De eieren hebben economische betekenis doordat ze verwerkt worden tot surrogaat kaviaar.