Gepubliceerd op 30-05-2019

Neushoorns

betekenis & definitie

Familie: Rhinocerotidae Neushoorns (Ceratotherium, Dicerorhinus, Diceros, Rhinoceros)

Ook neushoorns zijn geologisch zeer oude dieren, waarvan tientallen fossiele, maar nog slechts vijf levende soorten bekend zijn. Het zijn plomp gebouwde dieren met lange kop, korte hals, zeer omvangrijk lichaam en korte dikke poten met drie kleine hoefdragende tenen. De dikke huid is bij de meeste soorten naakt, bij de sumatraanse-neushoorn met een dik, geenszins kort haarkleed bedekt. De snuit is tamelijk lang en draagt voorop de neus een hoorn, bij een van de Aziatische en beide Afrikaanse soorten staat daarachter een tweede kleinere hoorn. Ondanks de zware lichaamsbouw bewegen de dieren zich zeer lichtvoetig, bijna dansend voort. De schedel heeft naar achteren een zadelvormige verhoging.

De brede, van sterke spieraanhechtingen voorziene achterhoofdsbeenderen, hellen bij de grazende soorten vrij sterk naar achteren, bij de lopendeen twijgenetende soor ten echter wat meer naar voren toe. De hoorns bestaan uit parallele, zeer fijne hoornvezels; ze zijn van binnen hol. De langste vezels zitten in het midden van de hoorn en reiken tot de spits. Er is geen beensteun voor de hoorns, zoals bij runderen en antilopen. De hoorn kan dus afgerukt worden, maar wordt geleidelijk aan vervangen. De twee Afrikaanse soorten leven in gras- en struiksteppen, bij voorkeur daar, waar poelen en modderplassen in de buurt zijn.

In noodgevallen trekken de dieren grote einden om bij water te komen. Omdat ze niet tegen grote hitte kunnen, rusten ze tijdens de hoogste zonnestand onder bomen en gaan ’s nachts op voedsel en drinken uit. Neushoorns leven solitair, in paartjes of ten hoogste in kleine troepen van 4 tot 10 koppen, waarvan echter geen enkel dier zich wezenlijk om het andere bekommert. De moeder voert het jong twee jaar en verdedigt het woedend bij alle ingebeeld en werkelijk gevaar. Hoewel ze niet erg intelligent zijn, beschikken ze toch over hogere geestesgaven dan men aanvankelijk dacht. Veel van hetgeen ons in hun gedrag ongerijmd lijkt, schijnt terug te voeren te zijn op hun gebrekkig gezichtsvermogen.

Rustende en grazende neushoorns worden vaak door koereigers en ossepikkers vergezeld. Dit zijn vogels, die op de grote grijze lichamen rond klauteren, de dieren van ongedierte vrij houden en ze waarschuwen als er gevaar te duchten is. Behalve de mens hebben ze geen werkelijke vijanden, hoewel verlaten jongen ten prooi kunnen vallen aan leeuwen of tijgers. De lichaamsbedekking van de Aziatische neushoorns wordt gekenmerkt door zware huidplooien en door de afgebakende pantserplaten. De pantserplaten rusten op los bindweefsel, waardoor ze gemakkelijk heen en weer te bewegen zijn. De staart steekt tussen de achterste platen naar buiten.

Met uitzondering van oorrand en staart is het huidpantser van de javaanse- of pantserneushoorn naakt. In tegenstelling tot hun Afrikaanse neven hebben de gepantserde neushoorns snijtanden, van welke de grote onderste, gevaarlijke aanvalsen verdedigingswapens zijn. De bovenlip is vingervormig uitgegroeid. De Aziatische neushoorns bewonen de tropische oerwouden. De sumatraanse-neushoorn met zijn beharing behoort tot de Euraziatische groep, die pas sedert het Plioceen zijn betekenis kreeg met de uitgestorven eindvormen, wolharige-neushoorn en merkseneushoorn, die tot het begin van Diluvium in de bossen en steppen van Europa en Azië leefden. Het wollige dekkleed was een aanpassing aan het klimaat, zoals uit vondsten in de permanent bevroren bodem van Siberië is af te leiden. Ondanks zijn leven in de tropen heeft het Sumatraanse dier zijn beharing behouden.

Door het bijgeloof dat de tot poeder gemalen hoorns van de neushoorn extra potentie schenken aan degene die het tot zich neemt, zijn de beide Aziatische neushoorns al bijna uitgeroeid en wordt de stand van de Afrikaanse neushoorns ernstig bedreigd.

< >