Orde Crocodylia Krokodillen Families: Alligatoridae Alligators (Alligator, Caiman, Melanosuchus, Palaeosuchus), Crocodylidae Echte Krokodillen (Crocodylus, Osteolaemus, Tomistoma), Gavialidae Gavialen (Gavialis)
De 21 hedendaagse krokodillensoorten zijn de kommervolle resten van een eens bloeiende onderklasse der reptielen, de Archosauria, wiens vertegenwoordigers in de aardse middeleeuwen de aarde beheerst hebben. Alle toen levende dinosauriërs, en met hen de vishagedissen, en de vliegende sauriërs, zijn aan het eind van de krijttijd uitgestorven. Op gronden, die wij niet kennen, hebben enkele krokodillensoorten dit overleefd en zijn tot in onze dagen behouden. Deze orde „levende fossielen“ kenmerken zich door een diapside schedel, door een benige onderlaag onder vele schilden van de romp, door een zijdelings samengedrukte, gespierde staart, door een langgerekte cloacaopening met ongepaarde bevruchtingsorganen bij het mannelijk geslacht. De uitwendige, afsluitbare neusopeningen en de ogen zijn op de bovenzijde van de kop geplaatst en steken bij rustende dieren boven het wateroppervlak uit. De ogen hebben een beweeglijk knipvlies.
Het monddak wordt, zoals bij de zoogdieren, uit een benig secundair gehemelte ontwikkeld. De tong, met de mondbodem vergroeid, kan niet uitgestoken worden. De 14 tot 26 tanden in iedere kaakhelft staan vast verankerd in tandholten van de kaakbeenderen, gedeeltelijk zijn zij naar hun standplaats en funktie verschillend gevormd en verschillend van lengte. Ook de vorm van hart en bloedsomloop en de bouw van de hersenen laten zien, dat de krokodillen tot de hoogst ontwikkelde reptielen behoren. De orde der krokodillen ofwel pantserhagedissen verdelen wij in drie families, waarbij de stompsnuitige vormen als de relatief oorspronkelijksten beschouwd worden. De soorten van de familie der alligators de naam is van het spaanse „el lagarto“ = de hagedis afgeleid hebben een nauwelijks gespecialiseerd gebit, de tanden grijpen zo in elkaar, dat die van de onderkaak achter de tandenrij van de bovenkaak staan waardoor zij bij gesloten bek van buiten niet te zien zijn.
Uitgezonderd de chinese-krokodil hij is maar uit een tamelijk begrensd gebied aan de beneden Jangtse-Kiang bekend en heden wellicht bijna uitgestorven stammen alle alligators uit Amerika. De mississippialligators waren eens in zuidelijk Noord-Amerika wijd verbreid.
Door overbejaging en door verstoren van hun woongebied worden zij steeds meer teruggedrongen zodat ze tegenwoordig onder natuurbescherming gesteld zijn. De alligatormannetjes kunnen luid brullen, en zij laten hun gebrul horen enerzijds als deel van het paringsspel anderzijds ook tot afgrenzing van het jachtgebied tegen rivalen van gelijke geslachten. Voor het leggen van de eieren zoekt het wijfje een hoop verrot plantenmateriaal, meestal in de nabijheid van het water, hierin worden de kalkschalige eieren ter grootte van een kippenei gelegd en toegedekt.
De door de vertering van de organische materialen ontstane warmte komt de zich ontwikkelende kiemlingen ten goede. De nestheuvel wordt door het alligatorwijfje ook na het leggen van de eieren bewaakt, een van de zeldzame voorbeelden van een aktieve broedzorg bij de reptielen. Hebben de jonge alligators hun ontwikkeling in het ei beëindigd en staan ze op het punt om uit te komen, dan laten zij piepende geluiden horen, die het moederdier ertoe brengt, de eieren vrij te krabben, zodat de uitgekomenen gemakkelijk in het water komen.
In tropisch Zuid-Amerika horen meerdere kaaimansoorten thuis. De brilkaaiman is de meest voorkomende en meest verbreidde soort, die zelfs de eilanden Trinidad en Tobago bereikt heeft. Wegens zijn huid, die tot het bekende krokodillenleer bewerkt wordt, worden de kaaimannen zoals alle krokodillen zo meedogenloos gejaagd, dat zij in grote gebieden vrijwel uitgeroeid en in de overgebleven gebieden echt zeldzaam geworden zijn. Ook de kleine als souvenier verhandelde, opgezette krokodillen zijn meestal jonge brilkaaimannen, die voor zo’n onzinnig doel hun leven moeten laten. De kaaimannen spelen immers een belangrijke rol in het biologisch evenwicht in de grote watergebieden van Zuid-Amerika. Verdwijnen de kaaimannen, dan krijgen vele roofachtige vissoorten dermate de overhand, dat de visserij op consumptievis onrendabel wordt en vele inboorlingen hun enige broodwinning verliezen.
Beduidend groter dan de brilkaaiman wordt de eveneens in tropisch Zuid-Amerika voorkomende zwarte-kaaiman. Een dwerg onder de pantserhagedissen is de ongebrilde-kaaiman uit hetzelfde gebied.
In de familie der echte-krokodillen vindt men de langsnuitige vormen. Altijd grijpen hun tanden zo in elkaar, dat de grootste tand van de onderkaak, de „hoektand“, ook bij gesloten bek van buiten zichtbaar blijft. Alleen al tot het geslacht Crocodylus behoren elf soorten, meer dan de helft van alle pantserhagedissen. De echte-krokodillen zijn over de wereld verspreid, echter tot de tropische klimaten beperkt.
Daar enkele soorten ook braken zeewater niet mijden, konden zij ook grotere eilanden bereiken. Zo’n eilandensoort is de zeldzame cubaanse-krokodil, nu alleen nog in één moerasgebied op Cuba en op het Isla de los Pinos aanwezig. Continentaal Amerikaans verspreid is de amerikaanse-krokodil, die in veel gebieden met een of soms meer kaaimansoorten samenleeft, doch andere prooidieren als voedsel neemt en zo de kaaimannen geen concurrentie doet. Afrika wordt door drie krokodillensoorten bewoond: In tropisch West-Afrika leeft de pantserkrokodil. Over het continent het meest verbreid is echter de nijlkrokodil. Hij heeft zelfs Madagascar bereikt en er zich gevestigd.
Vroeger had hij de Nijl stroomafwaarts gevolgd en was tot in het dal van de Jordaan doorgedrongen, waar hij nu, grotendeels door de mensen, bijna uitgeroeid is. Evenals alle reptielen groeien ook krokodillen gedurende hun hele leven, bij het ouder worden echter steeds langzamer. Erg oude dieren kunnen daardoor een grote lengte bereiken, ongeveer het dubbele van de totale lengte bij het begin van de geslachtsrijpheid. Helaas vinden wij nu nauwelijks nog grote krokodillen, daar zij door intensieve bejaging en vervolging geen kans hebben, een hoge leeftijd te bereiken. Nijlkrokodillen gebruiken, zoals de meeste pantserhagedissen, in de loop van hun groei de verschilllendste voedselbronnen. Pas uitgekomen dieren voeden zich met waterinsekten, dikkoppen en jonge vissen, halfwas dieren vangen grotere vissen en grijpen ook wel een watervogel of een zwemmende hagedis.
Oude krokodillen loeren op zoogdieren, die om te drinken aan het water komen en trekken de buit in het water zodat zij verdrinken. Is deze te groot, om onverdeeld verslonden te worden, dan trekken de krokodillen door een draaiende beweging om hun lengteas stukken eruit en verslinden deze. Vaak slikken krokodillen ook stenen in; men beweert dat zij van belang zijn voor de regeling van de specifieke zwaarte. De derde Afrikaanse krokodillensoort is de westafrikaanse-dwergkrokodil, een erg kleine vorm uit centraal en westelijk Afrika, door bijzonderheden in het geslacht Osteolaemus geplaatst.
De kamkrokodil heeft een zeer grote verspreiding. We vinden hem zowel in Ceylon als op de westelijkste eilanden in de Grote Oceaan. Daartussen vinden we hem vooral op de eilanden van de Indo-Australische archipel, NieuwGuinea en Australië. Dat deze soort zo’n groot gebied kan bewonen, heeft hij aan zijn levenswijze te danken; hij kan nl. zowel in zoetals in zeewater leven. Kamkrokodillen worden ook zeer vaak kilometers ver uit de dichtstbijzijnde kust waargenomen, waar ze dan vrij rondzwemmen. In de binnenwateren van Ceylon, India en een groot deel van Pakistan leeft de moeraskrokodil, die iets kleiner is dan de kamkrokodil, doch nergens worden deze twee soorten samen op een plaats waargenomen.
De Aziatische krokodillensoorten stoten elkaar allemaal af. We zullen daarom dan ook in een meer of een rivier alleen maar exemplaren van één soort vinden. In de binnenwateren van Nieuw-Guinea wordt de kamkrokodil vervangen door de iets kleinere nieuwguinea-zoetwaterkrokodil.
Deze is pas in deze eeuw ontdekt en als een aparte soort beschreven. In de rivieren en meren van Noordoostelijk Australië, in Queensland, vervangt de australische-krokodil de wijd verspreide kamkrokodil. Met de australischekrokodil leren wij de soort met de spitste snuit uit het geslacht Crocodylus kennen. Deze lijkt in zijn kopvorm reeds op de onechte-gaviaal of soendagaviaal, geslacht Tomistoma, en welke soort de enige echte-krokodil is, waarvan de snuit extra lang en slank is. De gangesgaviaal (Gavialus gangeticus) wordt als het enige lid van de familie der gangesgavialen van de echte-krokodillen afgesplitst op grond van zijn afwijkende schedelvorm de snuit is niet alleen extreem lang met paralelle randen in het middelste deel, zij is ook scherp tegen de achterschedel afgezet en wegens zijn grotere aantal tanden. In de grote rivieren van India en Birma vinden we deze soort, maar is hier en daar al erg zeldzaam geworden of zelfs volledig verdwenen. Al deze langsnuitige pantserhagedissen zijn viseters.