Onderfamilie: Cervinae Echte herten (Cervus met de ondergeslachten Axis, Cervus, Dania, Hyelaphus, Przewalskium, Rucercus, Rusa, Sika; en Elaphurus)
In de onderfamilie der echte-herten rekent men tegenwoordig, met uitzondering van het pater-davidshert, alle soorten tot het geslacht Cervus, dat weer onderverdeeld wordt in een aantal ondergeslachten. Ze zijn allemaal plesiometacarpaal, dwz. dat slechts de onderste delen van de tenen tot de spits van de hoef naar voren steekt. Het pater-davidshert heeft zo veel bijzonderheden, dat hij in een afzonderlijk geslacht wordt geplaatst. De lange, smalle kop met ongewoon lang uitlopende traanklieren, die het gezicht nog langer doen lijken. De opbouw van het gewei is volledig anders dan bij de andere herten. Iets boven de rozestok groeit een zeer lange, achterwaarts gerichte spruit, die bij krachtige dieren enkele korte knobbels kan dragen.
Het eind van de hoofdstang kan zich weer splitsen. Oorspronkelijk wierpen de naar Europa gebrachte pater-davidsherten het gewei tweemaal per jaar af. Dit komt ook thans nog voor, hoewel eenmaal regel is geworden. In hun vaderland, China, werden de pater-davidsherten in 1900 met de boxeropstand uitgeroeid. Thans leven nog enkele honderden dieren in dierentuinen.
De vormenrijkste soort is zonder twijfel Cervus elaphus, waartoe ook ons rood- of edelhert hoort. In tegenstelling tot de Telemetacarpiala, die 2-3 jongen per worp hebben, is een enkel jong voor de Plesiometacarpiala regel. Ze hebben echter vaak tweelingen. De soort Cervus elaphus heeft een enorm verspreidingsgebied door de gehele palearctische regio van de Britse eilanden oostwaarts over het vaste land tot Mandsjoerije en Oost-Siberië om als wapiti een eindvorm te hebben op het Amerikaanse continent. In Afrika komen dwergvormen voor in Algerië en Tunesië. Het ingewikkeldst is het gewei in het westen van hun verspreidingsgebied, waar bij krachtig ontwikkelde Middeneuropese edelherten kroon en beker vaak voorkomen.
Reeds in de Kaukasus worden kronen zelden gevormd, terwijl nog verder oostwaarts kroon en beker volledig ontbreken; bij de wapiti-achtige vormen kunnen de stangen zeer groot en de spruiten meer dan een halve meter lang worden. Terwijl de westelijke vorm van het edelhert in de bronsttijd zijn diep gorgelend geluid laat horen, klinkt het geluid van de wapiti als een hoge falset-toon, die onwerkelijk aandoet bij dit machtige dier. Het witliphert wordt in een apart onderge-slacht, Przewalskium, ondergebracht, dat genoemd is naar de beroemde Russische ontdekkingsreiziger en natuuronderzoeker. Aanmerkeüjk kleiner als edelhert en witliphert is het damhert, dat oorspronkelijk voorkwam in Europa, VoorAzië en Egypte. Tijdens de Ijstijd verdween het uit Europa. In historische tijden is het veelvuldig in alle daarvoor geschikte gebieden opnieuw uitgezet.
Bij vele damherten is de oorspronkelijke lichte vlekkentekening op een diepbruine ondergrond in een eentonig zwart overgegaan, doch donkerbruin en wit komt ook voor. Slechts in Klein-Azië leven nog oorspronkelijke damherten, en in zuidwestelijk Iran naast de duidelijke grotere Mesopotamische damherten. Een andere, in talrijke Middeneuropese gebieden uitgezette vreemdeling, is de Oostaziatische sika, een licht op donkere ondergrond gevlekt hert. De grootste lokale vorm daarvan is het dybowski-hert. Sikaherten hebben een geweivorming als een middelmatig edelhert, maar kunnen bij uitzondering verder tot ontwikkeling komen. Gewoonlijk niet verder dan een zes-ender komt het axishert.
Groeit hij werkelijk uit tot acht-ender, dan kan hij zich verder ontwikkelen in de richting van de sika, maar nog vaker in de richting van het moerashert. Ook de plompere kortpotige zwijnsherten brengen het niet verder dan zes-enders. De Rusa groep, sambars of paardherten, zijn in het jeugdkleed ongevlekt en krijgen een gewei dat uit zes enden bestaat. Brengt het gewei het echter bij uitzondering tot een acht-ender of zelfs tienender, dan ontwikkelt het zich niet in de richting van de Sika of Cervus herten, maar vertakt zich dichotoom, zoals we dat kennen van de Amerikaanse herten en enkele Oostaziatische herten. Het bekendste hert uit de Rusa groep is het barasingha-hert, of moerashert, waarvan er nu misschien nog slechts 4000 in het wild leven. Van het jeugdkleed blijft aan weerskanten een doorlopende rij vlekken bewaard.
Van het verwante schomburgkhert werd het laatste exemplaar in 1938 in een tempel, 20 km buiten Bangkok, door dronken mannen geveld. De derde soort in deze groep is het siamlierhert of thamin dat ook tot de op uitsterven staande soorten behoort.