Gepubliceerd op 30-05-2019

Diepzeevissen onder de zalmachtigen

betekenis & definitie

Families: Gonostomatidae Borstelmonden (Cyclothone, Maurolicus), Sternoptychidae Diepzeebijlbuiken (Sternoptyx, Argyropelecus), Stomiatidae Schubdrakenvissen (Stomias), Chauliodontidae Addervissen (Chauliodus), Idiacanthidae Zwarte draakvissen (Idiacanthus), Aulopidae Draadzijlvissen (Aulopus), Sinodontidae Hagedisvissen (Trachinocephalus), Bathypterodae Spinvissen (Bathypterois), Chlorophthalmidae Groenogen (Bathysauropsis), Ipnopidae Netoogvissen (Ipnops), Omosudidae Hamerkaken (Omosudis), Alepisauridae Lansvissen (Alepisaurus), Myctophidae Lantaarnvissen (Diaphus, Myctophum)

Alle leden van deze 13 families, behorende tot drie onderorden van de zalmachtigen, zijn uitgesproken diepzeevissen. Merendeels zijn het kosmopolieten, immers de diepzee heeft nauwelijks verspreidingsbarrières. De bovenste zone van de zeeën van 100 tot 150 m wordt in open water door grote scholen meest kleinere vissen bewoond. Daar leven verder ook de op deze scholen jagende grotere vissen, zoals tonijn, enz. Op diepten tussen 150 en 500 m komen meest zilverglanzende vissen met grote ogen voor. Dan komt de zone van de bathypelagische vissen, vnl. gekenmerkt door donkere kleur en meest kleine ogen.

Tenslotte komen de uitgesproken bodemvissen. Onder de diepzeevissen zijn lichtorganen zeer verbreid. Ze hebben uiteenlopende betekenis. Bij sommige soorten doen ze dienst als lokmiddel voor prooidieren, en zijn dan gewoonlijk op speciale aanhangsels geplaatst. Bij andere doet de verlichting dienst als afschrikmiddel voor vijanden. Het plotseling laten oplichten van een serie „lampjes“ schijnt inderdaad een afdoend afweermiddel te zijn.

Er is wel gesuggereerd, dat deze lichtjes moeten dienen om de omgeving van de dieren te verlichten, maar meer voor de hand liggend is de functie als herkenningsmiddel voor de exemplaren van eenzelfde soort, speciaal van belang voor de paring. De in verschillende kleuren en rangschikking oplichtende orgaantjes zijn inderdaad soortspecifiek. Niettemin is onze kennis van de diepzeevissen nog zeer onvolledig. Een aantal van de kleinere soorten is weliswaar goed naar uiterlijk bekend, over hun levenswandel weten we echter nog zo goed als niets. Ook het vissen op grote diepten brengt zijn problemen mee, waardoor speciaal de grotere en snelle dieren aan de netten weten te ontsnappen. De ontwikkeling van diepzeevoertuigen heeft incidentele opnamen van diepzeebewoners in hun levensmilieu mogelijk gemaakt.

Aanpassing aan extreme omstandigheden heeft tot opmerkelijke afwijkingen van de gebruikelijke lichaamsbouw geleid. Skelet en spieren zijn bij vele soorten tot een minimum gereduceerd, waardoor de vissen teer en breekbaar lijken. Bijzondere veranderingen heeft vaak de kop ondergaan, in bizarre bouw van speciaal de organen voor voedselopname komen we hier de meest verschillende typen tegen. Soms zijn speciaal de tanden enorm ontwikkeld (bv. de borstelmonden), zoals de wijd verbreide en algemene soorten van Cyclothone en Maurolicus. De flanken zijn van een rij lichtgevende organen voorzien.

De diepzeebijlbuiken met hun bizarre lichaamsbouw hebben aan weerskanten onder langs de buik één of meer rijen lichtjes. Argyropelecus is met grote telescoopogen uitgerust. Evenals de eerder genoemde soorten vormen ze een belangrijk deel van het voedsel van bv. tonijnen.

Niet minder dan 115 soorten schubdrakenvissen zijn er bekend. De aan de kin zittende baarddraden dragen lichtgevende organen. Opvallend zijn de zijdelings ver naar achteren ingeplante buikvinnen.

Bij de zwarte-draakvis, die met de andere soorten de lichaamsbouw gemeen heeft, zijn de larven werkelijk bijzonder te noemen, met hun gesteelde ogen; deze merkwaardige oogstelen kunnen tot 1/3 van de lichaamslengte uitgroeien.

De addervissen bezitten lange dolkachtige tanden, waarmee ze tot de opmerkelijkste diepzeevissen behoren. De eerste rugvin is sterk verlengd en langs de flanken liggen in rijen geplaatste lichtorganen. Het zijn vissen die met wijd geopende muil jagen, waarbij de tanden recht naar voren wijzen, en prooidieren als het ware worden gespietst. Deze, zowel als vele andere diepzeevissen, trekken ’s nachts naar belangrijk minder diepe waterlagen, dan welke ze overdag bewonen. De dagelijkse verticale trek ligt tussen 250 en 2500 m diepte. De zwarte-draakvissen en de addervissen hebben dwergmannetjes, die zeer klein zijn, haast rudimentair en niet in staat zelf voedsel op te nemen, zoals bv. bij Idiacanthus. De wijfjes worden 30 cm, de mannetjes slechts 4 cm lang, parasiterend op de wijfjes.

De draadzijlvissen, vijf bekende soorten, leven op ca. 90 m diepte en hebben een zeer beperkte verspreiding. Ze gelden als een delicatesse in Japan.

Veel overeenkomst met hen vertonen de hagedisvissen uit de ondiepere kustwateren. Met het buik-borstgedeelte liggen ze op de bodem, en loeren op prooi; sommige soorten graven zich gedeeltelijk in de zandgrond in.

Er zijn onderwaterfïlms gemaakt van een soort der spinvissen, die op de sterk verlengde stralen van buiken staartvinnen als op stelten rondwandelen, of ze als landingsgestel gebruiken.

De netoogvissen hebben aan het duister aangepaste ogen, die bij sommige soorten zijn voorzien van geweldig vergrootte netvliezen, en daardoor zeer lichtgevoelig. Bij andere soorten ontbreken de ogen geheel. De zeldzame kleine sabeltandvissen en de hamerkaken zijn zonder twijfel de grootste slokoppen onder de vissen. Ze zijn in staat vissen te verslinden die verscheidene malen groter zijn dan zijzelf.

Nog meer geprononceerd zijn de tanden van de lansvissen, grote en eveneens uiterst vraatzuchtige, in de maag waarvan vele malen nog geheel onbekende andere diepzeevissen zijn gevonden.

Klein, maar in onnoemelijk grote scholen leven de lantaarnvissen, die vaak in donkere nachten dicht onder de zeespiegel een feeëriek schouwspel bieden. Ze trekken in een etmaal bijna loodrecht uit diepten van 800 tot 1000 m omhoog, om in de ochtend weer omlaag te duiken. Ze zijn met vele, verschillend gevormde, en kleurige lichtorganen uitgerust, de vorm en plaatsing daarvan verschilt van soort tot soort.

< >