Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

WOUDEN, De (Fr.: De Walden)

betekenis & definitie

Algemeen. Het deel van Frl. van Dokkum naar het zuiden wordt de W. genoemd.

Voor de meeste plaatsen moet men denken aan laag geboomte, akkermaalshout, of zelfs alleen aan boomwallen om akkers en weiden (smuk skaedzjend beanitegrien, het groen van bomen, dat een prettige schaduw geeft (H. Sytstra, Waldsang)). -> Compendium, Het landschap van Friesland.De W. worden onderverdeeld in o.a. Dokkumer W Trymn-W.., Ige-W. (ook: Noordwolde), Lage W., Ting-W., Rijper-W. Het Z.O. deel van Frl. heet Zeven-W. (in de loop der tijden variërend). Ook uit vele dorpsnamen blijkt de (vroegere) aanwezigheid van enigerlei vorm van bos: Veen-W, Oranjewoud Kortwolde; buiten het zand bijv. Zwarte Woude. zie Woudnamen; zie Compendium: Hoe de Friezen heten en waar zij wonen.

Landbouw. Als landbouwgebied waren de W. vanouds gekenmerkt door gemengd bedrijf (zie Bedrijfsvorm) , met het accent op akkerbouw: een boer werd getaxeerd naar zijn opp. bouwland, niet naar zijn veestapel. Veehouderij (koeien en heideschapen, zie Schaap) was een wezenlijk element in de woudboerderij om de mestwinning voor het bouwland. Maar de hoge vervening heeft de heide beperkt en dalgrond opgeleverd. Dit maakte de veehouderij belangrijker; terpaarde en kunstmest, en inpoldering van de door lage vervening vergraven mieden bevorderen deze verschuiving. De landbouw (haast overal sterk afgenomen) staat nu in dienst van de veeteelt: men verbouwt veevoer.

Zo is het bedrijfstype in de W. veel gaan lijken op dat in de Greidhoek. In de W. is echter het kleine bedrijf veel sterker vertegenwoordigd, en berust op niet zo gezonde basis als in de Bouwhoek. zie Gardeniers.

Woudenonderzoek. Door het hoge werkloosheidspercentage (zie Arbeidersdorpen, Heidedorpen), de daartegen gepropageerde industrialisatie en de andersoortige moeilijkheden die deze weer meebrengt, zijn de W. met recht probleemgebied te noemen. Van verschillende zijden tracht men, allereerst door studie en dan door allerlei activiteit, de snelle veranderingen op te vangen. Toegepast wetenschappelijk onderzoek (gericht op velerlei planning) geschiedt o.m. door het

E.T.I.F., het Katholiek Sociaal Kerkelijk Instituut, het Landbouweconomisch Instituut, de Stichting Frl. voor Maatschappelijk Werk. Diverse structuurrapporten en adviezen zagen reeds het licht. Zuiver wetenschappelijk onderzoek (inventariserend en goeddeels historisch) verricht de Fr. Akademy, onder de reeds verouderde aanduiding ‘Plan-Walden’, met behulp van o.a. universiteiten en hogescholen en van vele sneupers. Aan de orde zijn: landschapsvorming, biologie, vroege groepsvorming, sociaaleconomische geschiedenis, ontwikkeling van het geestelijk leven, volkskarakter, dialect enz.

Klei en zand. Voor de mensen van de klei vormden de bosrijke zandstreken waar men de horizon heel vaak niet ziet heel lang een vreemde, wat geheimzinnige wereld waar men een eigen taal sprak (Woudfries) en eigen gebruiken had. J. H. Halbertsma meende zelfs dat allerlei voorstellingen van geboorte en dood zo met de W. samenhangen: hja moat nei de Wâlden, in Wâldreis dwaen (zij moet bevallen); wâldierde (eerste ontlasting); Fr. kinderen geloven volgens hem dat moeder naar de W. reist, waar 'hopen kinderen haar uit de takken der bomen toeroepen: neem mij eerst!’, totdat zij kiest. Terwijl het kindje haar in de armen springt, trapt moeder in een spijker.

Mis- schien is in het neerzien op de Wâldtsjers ook iets van verweer tegen dit ‘andere’? Gjin snoader guod as minsken en dêroan de Wâldtsjers (Niets snuggerder - en wonderlijker! dan mensen en vervolgens(!) de Woudlui). Scheldnamen: wâldpyk (pyk, kuiken), wâldsompe (eigenlijk: een drijftil). Het voorvoegsel wâldduidde op achterlijk, minderwaardig, armoedig: wâldkou, wâldstoel, wâldweintsje (wagentje), zie Woudboer.

Volkskunde. Over de volkskunde van de W. is vrij veel bekend. In de 19de eeuw verzamelden H. G. v.

d. Veen, Tsj. G. v. d. Meulen e.a. vooral gegevens over volksgeloof en volkslied. De artsen Greidanus en Van der Kooi stelden volksgeneeskundig materiaal te boek. In de laatste vijfentwintig jaar hebben A. A. Jaarsma (o.a. sprookjes) en S. J. v. d. Molen (o.a. volksgeloof en -gebruiken) heel wat genoteerd. In de W. blijkt veel bewaard te zijn, dat elders lang verdwenen is. De invloed van volkskarakter en isolement in dezen is niet onderzocht.

Zie: Hepkema Memories, 85, 87; Winkler, Naamlijst, 422; Leeuw. Cour. (14.1.1933); Fr. Plaknammen II, 97-136; Fr. Koerier (5.8. 1952); Repert., 218-219; Moerman, 274-275; S. J. v. d. Molen, Sykljocht op de Walden (1953); Tarieding en Oerliz, Wâldrige nrs. (1956); Leeuw.

Cour. (18.1.1958); J. Hofer, Proeve van een typologie van de jeugd... in de Fr. Wouden (diss., Amsterdam 1958).

< >