Naam door de tegenstanders gegeven aan de oudste doopsgezinden, die zich zelf bij voorkeur broeders, vrienden of bondgenoten noemden. Nog tot na 1700 spraken onwelwillende geref. schrijvers geregeld van W., als zij de doopsgezinden bedoelden.
In eigenlijke zin dient de naam W. beperkt te blijven tot de groep revolutionairen, die zich 534-35 een ‘godsrijk’ vestigden in Munster, zie Anabaptisten, Doopsgezinden, Jan van Leyden, Munstersen.