Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

VLAG EN WAPEN

betekenis & definitie

Uit het onderzoek der laatste jaren bleek, dat in V.e.W. van Frl. drie gemeenschappelijke symbolen der Noordzeecultuur voorkomen:

a. een blauw doek, gedamasceerd met rode of gouden figuren, wellicht de in het voorjaar rode bladen der gele plomp;
b. zilveren schuinbalken; c. gouden luipaarden (-> Friesland).

Het blauwe doek wordt al vermeld in het 11 deeeuwse Gudrunlied; alle drie komen sinds de 13de eeuw voor in wapens van Zweedse en Deense koningen. Luipaarden op gedamasceerde blauwe grond heten reeds in een handschrift van 1409 het wapen van ‘Raboldus’; sinds 1475 komen in vele Franse wapenboeken wapens van ‘de koning van Frl.’ voor met schumbalken en pompebladen of harten in onbepaald aantal (‘semé de coeurs’); daarnaast wapens met luipaarden of gaande leeuwen. Het luipaardenwapen komt als wapen van Frl., toegekend aan Filips de Goede, voor in een handschrift van 1433 en werd aan Albrecht van Saksen in 1499 verleend. Hierbij was sprake van leeuwen, die sedert in het wapen van Westerlauwers-Frl. staan, terwijl men in Westfrl. de luipaarden behield, thans in het Noordhollandse prov. wapen. Het veld was bezaaid met gouden ‘spanen’ in de vorm van liggende blokjes. Op enkele afbeeldingen zijn het pompebladen; of hier verwarring is of dat deze spanen inderdaad als hart- of blad vormige figuren bedoeld waren (waarop de naam wijst), is nog niet uitgemaakt. Sindsdien staan het ‘oude’ en ‘nieuwe’ wapen tegenover elkaar.

De 16de-eeuwse kroniekschrijvers fantaseerden over de aantallen banen en pompebladen en of de laatste harten moesten zijn of niet; zij hielden het ‘oude’ wapen voor dat der Fr. koningen. Het resultaat was, voor het Westerlauwerse Frl. een (onofficieel) wapen met drie schumbalken en zeven pompebladen en voor de Ommelanden, waar nog een Fr. besef leefde, sinds 1577 een officieel wapen met drie linkerschuinbalken en elf harten, opgenomen in het Groningse prov. wapen. Vanwege de heraldische wetten kwamen de pompebladen (resp. harten) op de schumbalken. Het aantal van zeven werd in verband gebracht met de Fr. Zeelanden; ook de blokjes in het officiële wapen waren al vroeg op dit aantal gefixeerd.

Het ‘oude’ wapen zag men op den duur als embleem van het volk tegenover het officium met het ‘nieuwe’. Het werd gekozen als zegel voor het Fr. Genootschap (1830) en ook de Fr. beweging voerde het graag, sinds ca. 1880 in de vorm van een spoedig populaire vlag, in 1897 door Ged. Staten op grond van een rapport van H. Wenning goedgekeurd. Nu en dan werd ze ook officieel gebruikt (voor het eerst 1927).

In 1952-53 stelde een commissie van het Genealogysk Wurkforbân fan de Fr. Akademy een onderzoek in naar de geschiedenis der vlag. Na rapport en advies dezer commissie werd 1957 de vlag door Prov. Staten officieel vastgesteld en het wapen ter bevestiging aan de koningin aangeboden.

Zie: De Fr. Flagge (1956), met lit.; B. xix (1957), 1-13.

< >