dichter-politicus (Lwd.
20.4.1860-Den Haag 12.5.1930). Nederlands socialistisch staatsman, leider van de S.D.A.P. Bekend als Fr. romantisch dichter van liefdespoëzie, historische balladen, cantates, vertellingen, populair gebleven volksliedjes, strijd- en tijdzangen.
Vormt de overgang van de 19de-eeuwse volksschrijverij naar het individualisme van latere schrijvers; beoogde vernieuwing van de Fr. literatuur; redacteur van ‘For hús en hiem’ (1888-90); gaf met O. H. Sytstra de bloemlezing It jonge Frysldn (1881) uit en met P. H. de Groot het NijFr. Lietcbock (1886, 1922); polemiseerde met L. Wagenaar [Fij, Lútsen!, 1885, Nei de stoarm, 1886); werkte mee aan het ‘Fr.
Volksblad’; was lid van de Fr. Volkspartij. Schreef: Fr. brilloftswille (1881, 2I883); Wiersizzery jen dl de Fockje (1882); het toneelstuk Oan de sedyk (1881, z1903). Werd 1909 door J. B Schepers tot nieuwe dichterlijke activiteit geprikkeld; liet in dat jaar zijn gedichten verschijnen onder de titel Rispinge (Oogst,
31945); ijverde als kamerlid voor onderwijs in het Fr.; hield lezingen, over eigen werk. In 1925 schreef hij nog het Fr. gedicht Léste blink. Zie: Gedenkschriften I, o.a. 177203; Fen liet en libben (over eigen werk, 1910); H. G. Cannegieter Dzn., De Fr. beweging (Amsterdam 1917), 37-44; J. B. Schepers, T. als Fr. dichter (1925, met Ned. vertalingen); J. Winkler, Pieter Jelles T. (1933); Y. Poortinga, It Fr. Folkstoaniel (Assen 1940), 5253; J. Winkler, Profeet van een nieuwe tijd (1948); Raima, Fr.Skrift. 1, 25, 275-281; II, 315; m 143-171; A. Wadman, Frl.s dichters (Leiden 1949), 17-25; Piebenga (1957), 172-180; Repert., 279280.