(Fr.: skoalfor sjonge). Tot ca. 1850, toen de schoolmeesters kerkelijk functionaris waren (koster, voorzanger, organist enz.), kwam het bij de vergelijkende examens ten overstaan van de dorpsnotabelen en de schoolopziener (vaak een dominee) erg aan op de zang.
De kandidaten moesten zich in de kerk laten horen. Wie het luidst kon zingen had veel kans. Buiten de kerk werden soms stokken neergezet, waar men het geluid nog kon horen. Bij H. Sytstra (brieven) en H. G. v. d. Veen is er veel over te vinden.