Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

PACHTVERHOUDING

betekenis & definitie

Verhouding tussen huurder en eigenaar van land, voor Frl. van uitnemend belang door haar frequentie, zie Pachtwezen.

Er zijn gunstige en minder gunstige perioden geweest. Dat de pachter het huis in eigendom had met recht van afkoop hield de P. in evenwicht tot na 1600. Langzamerhand kwam een ‘moderne’ P. het quasi-beklemrecht vervangen; een onwelwillend landheer kon voortaan de huurder ‘maken en breken’. Dat de huursom (die in het algemeen verviel met Sint-Maarten, n nov., of voor de helft in mei) niet meer, zoals nog in de 17de eeuw, gedeeltelijk in landbouwprodukten, maar geheel in geld moest worden betaald, spreekt vanzelfbij meer economisch verkeer; dat die huursommen tot in het onmogelijke werden opgedreven bij openbare verhuringen, was fout.

Het afwentelen van vele lasten op de huurder legde hem al extra verplichtingen op. In vrijwel elk contract bemoeide de landheer zich met de bedrijfsvoering: het gebruik van de grond, greppelen, aan braakland leggen, bemesten. Zo bijv. een verbod tot verkoop van mest en hooi, in de 19de eeuw een voorschrift om terpaarde te kopen, om gedurende de winter een vol beslag te houden. Dit was vaak hinderlijk, evenals de (niet algemene, doch kenmerkende) plicht om een of meer jachthonden voor de landheer te onderhouden, wat steeds aan diens, voor het bedrijf niet zo gunstige, jachtrecht herinnerde, z Jacht.

Zwaarder nog wogen de gebruikelijke bepalingen over afstand van vergoeding voor door de huurder aangebrachte verbeteringen, over afstand van tegemoetkoming in geval van niet voorziene ‘noodtvallige schaden’ en vooral het ontbreken van een recht op continuatie: de huurboer was aan het einde van zijn pacht (langzamerhand teruggebracht op vijf jaar in het algemeen, en zeven jaar in de Bouwhoek, thans ca. twaalf jaar) nimmer zeker van voortzetting of beëindiging (aanvaarden en verlaten van een plaats viel in het algemeen op Sint-Pieter, 5 mrt., voor de landen, en op ‘&ldemaeije’, 12 mei, voor het huis). In de praktijk kwam meestal een ‘acte van continuatie’ op ’t laatste ogenblik tot stand. Toch leidde de onzekerheid vaak tot een soort roofbouw in het laatste huurjaar, vooral na het verdwijnen van het costuum.

Deze problemen waren niet specifiek Fr., maar ze wogen hier zwaar. In Frl. zijn de eerste pogingen gedaan om verbetering in de P. te brengen. De Fr. Mij. van Landbouw probeerde sinds 1880 in de landbouwcrisis, toen men de fouten scherper ging zien, allerlei verbeteringen door te voeren, in afwachting van de Pachtwet, die in 1937 tot stand kwam.

Zie: Spahr van der Hoek, Fr. landb. i, 126 e.v., 170 e.v., 333 e.v., 666 e.v.; 11, 337 e.v.

< >