(Fr.: Noarderleech). Buitendijks land in Ferwerderadeel.
Ten zuiden begrensd door de Noorderleegpolder, O. door de Rijd (Fr.: Slink), de scheiding van de Kegen (Fr.: Boerepôllen).Kwelder, na aanleg Noorderleegsdijk in 1754 eerst klein, vooral in de 19de eeuw vergroot door landaanwinning door en op kosten van eigenaars, na 1930 met overheidssubsidie, de laatste tijd door de Rijkslandaanwinningsdienst. Kwelderopp. thans ca. 600 ha, ligging ca. 1,50 m + N.A.P. Lozing op zee door duikers in de drie kaden, achtereenvolgens op de rijpe kwelder aangelegd, de jongste 1909. Op
N. B. op grote schaal inscharing van jongvee (ca. 1000 stuks). Oude dobben met ringdijken boven stormvloedhoogte zijn vervangen door op waterleiding aangesloten drinkbakken. In stormseizoen nog geregeld overstromingen; kwelder langzamerhand zo breed, dat inpoldering gewenst lijkt. N.V. ‘N.B. ’ opgericht 1890. Eigen schapenbedrijf (ca. 100 schapen), verkoop grasgewas. Noorderleegsdijk is in N.V. ingebracht; deze geniet de opbrengst van de dijk, het onderhoud is aan het waterschap. Een ‘polhoeder’ is belast met toezicht op kwelder en verzorging vee. In het N.B. een broedkolonie van kapmeeuw, visdiefje, kluut; in het voorjaar veel goudplevieren. In de trektijd strandlopers, ruiters en strandplevieren. Belangrijke waterwildpleisterplaats (kol- en grauwe gans).
Zie: T.K.N.A.G. 2de Serie LIX (1942), 1-23.