Thans slechts de (zo hygiënisch mogelijk af te leggen) weg van koe naar melkbus. Vroeger de belangrijke voorbereiding tot boterbereiding en kaasbereiding op de boerderij.
Als er geen kaas werd gemaakt, ontroomde men de melk niet, zo wel, dan goot men de melk uit de emmer door een zeef (Fr.: teams) in de ‘aden’ (zwartgeverfde essehouten — sinds 1840 ook koperen — platte bakken van ca. 20 1), die in de melkkelder op koeienschrinkels in een rij stonden. In deze aden stond de melk 36 ó 48 uur te romen; intussen schepte de boerin driemaal de room (Fr.: reamme) af in een houten roomemmer, die geledigd werd in een houten roomvat (Fr.: tine), waarin de room ca. 24 uur gezuurd 'erd. Hier kon de eigenlijke zuivelbereiding beginnen. De traditionele langzame ontroming was ca. 1850, evenals de gebruikelijke koeling (slechts bij Melken. Onderdelen van het zuivelbedrijf vóór het kamen in het ‘houten tijdperk’: emmers, juk, ‘aden’, zeef, roomschotel, karnonderdelen (o.a. onderkant kampols)
warm weer hingen de emmers een poosje halverwege in een sloot), al ouderwets. Men volgde, vóór de zuivelfabrieken werden opgericht, hier en daar al Deense methoden.
Zie: Spahr van der Hoek, Fr. landb. 1 (1952).