(meestal: ‘mene meente’, letterlijk algemene, grote gemeente). In de M.E. werd in de steden aanvankelijk de gehele burgerij samengeroepen.
Later werd dit te lastig en riep men de aanzienlijksten, rijksten en ontwikkelden bijeen, de gemene M., die dan de hele burgerij vertegenwoordigde. De openbare lichamen ontleenden aan hen bestaan en gezag.
In de grietenij traden als mene M. op de bezitters van stemrecht. De M. was gewoonlijk vertegenwoordigd en werd bij belangrijke besluiten soms direct geraadpleegd.Zie: A. Telting, Het Oudfr. Stadrecht (Den Haag 1882), 69 e.v.