Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

KOLLUMERLAND EN NIEUW KRUISLAND

betekenis & definitie

(K.). Gem. in het noordoosten, vroeger de vijfde grietenij van Oostergo.

Wordt gewoonlijk Kollumerland (Fr.: Kollumerlân) genoemd. Oorspronkelijk was K. het dorp Kollum met omgeving, waarnaast dan Oostbroeksterland.

Tot de gem. behoren naast de hoofdplaats Kollum de dorpen Augsbuur, Burum, Kollum, Kollumerpomp, Kollumerzwaag, Monnikezijl, Oudwoude, Triemen, Veenklooster, Warfstermolen, Westergeest, Zandbulten, Zwagerbos, Zwagerveen. WAPEN: Een schild, ‘in drie gelijke delen verdeeld: het bovenste zilver, het middelste goud, beladen met een rode ster, en het onderste gedeelte groen.

Het schild gedekt met een gouden kroon’ (1818). -> Grietenijwapens.BEVOLKING. In 1744 had K. 3304, in 1811 4242, in 1840 ruim 6000, in 1939 9530 en 1958 10020 inw. Bevolking nam weinig toe en daalt de laatste tijd. Omvangrijk vertreksaldo. Van 1947-55 emigreerden er 643 personen. Vertrekoverschot van 1188 personen met binnenlandse bestemming.

Weinig industrie: een zuivelfabriek te Oudwoude, twee confectiebedrijven en een drukkerij te Kollum. In industriële bedrijven met meer dan tien man personeel werkten in 1957 90 personen. Te Kollum is kleinhandel (in 1950 98 winkels met 197 daarin werkzame personen) en enige agrarische groothandel (59 bedrijven met 101 man). Vooral het O. deel van K. is sterk op Groningen georiënteerd. Van het Fr. deel van de droog te leggen Lauwerszee wordt veel verwacht.

In 1950 werkten in de handel 371, in industrie en ambacht 688, in verkeer en Horecabedrijven 107 personen, in 1947 in de landbouw 1818 personen. Sedert kwam er weinig verschuiving. In 1956 waren er 12821 runderen, 732 paarden, 4596 schapen, 1676 varkens en 40348 hoenders.

TAAL. Op het zandgedeelte wordt Fr. gesproken, elders dialect (Kollumers, Burumers, Pompsters en Monnikezijlsters). Blijkens de enquête sprak in 1955 59 pct. van de schooljeugd Fries, 54 dialect en 2 Nederlands. Een dialectrijmpje beweert: ‘De Kollumer luden prate van suden en wuden, de Burumer kollen van sollen en wollen.’ zie Dialect.

KERKELIJKE EN POLITIEKE SITUATIE. Van de bevolking was in 1947 Ned. herv. 43 pct., geref. 48,1, doopsgez. 0,6 pct.; 6 pct. was buitenkerkelijk. Bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer werden in 1956 uitgebracht op A.R.P. 46,2 pct., C.H.U. 26,8,

P.v.d.A. 17,3, V.V.D. 5, C.P.N. 1 en K.V.P. 0,6 pct. De gemeenteraad telt 15 leden, van wie 7 A.R.P., 5 C.H.U., 2 P.v.d.A., 1 V.V.D. (1958).

VORM EN LIGGING. K. heeft een tamelijk rechthoekige vorm. In het zuiden vormt de Swâdde (Zwette, grens) grotendeels de grens, in het oosten de Lauwers, in het noorden het Dokkumer Diep, terwijl de deels rechte grens in het westen ongeveer Z.-N. verloopt. De grootste lengte (Beintemahuis-Lauwerzijl) bedraagt 19 km, de grootste breedte (Dokkumer Diep-Swâdde bij Zandbulten) 8 km. HOOGTE VAN DE BODEM EN AFWATERING. Van het westen uit dringen twee tongen, begrensd door de nul-lijn, K. binnen, waarvan de noordelijke tot de Swemmer bij Westergeest reikt en de zuidelijke (met de polders De Hammen en Oudwoude-Westergeest) tot bij Oudwoude.

Ten zuiden van Kollum en Veenklooster liggen acht ‘eilandjes’ binnen de hoogtelijn van 2,5 m. Het hoogste punt (+3,7 m) vindt men bij Zandbulten, het laagste (— 1 m) in een slenk bij Ter Luine. De hoogteverschillen zijn dus niet zeer groot. De afwatering is op het noorden gericht: Dokkumer Diep en Lauwers. De voornaamste boezemwaterschappen zijn: Kollumerland-Oostdeel (2640 ha), Lutjewoude (345), Tochma (320).

GRONDSOORTEN. In het deel boven N.A.P. ligt in het zuidwesten dekzand aan de opp.; het hoogveen, waarop de naam Veenklooster duidt, moet al in de M.E. zijn afgegraven. De rest der gem. bestaat uit jonge zware zeeklei en in Nieuw Kruisland uit jonge schor- of kweldergronden. Tussen Oudwoude en Kollum ligt nog een klein gebied met klei op veen.

GEBRUIK VAN DE BODEM. K. behoort tot de kleibouwstreek en is ca. 9oooha groot. In 1956 was hiervan 1122 ha als akkerbouw in gebruik, 5975 als grasland, terwijl de tuinbouw (in de volle grond) 14 ha omvatte. GESCHIEDENIS. Tot ca. 1400 was K. een deel van Dantumadeel. Nadat in de 14de eeuw door inw. van Kollum en Buitenpost en het Gerkesklooster ca. 2500 ha land was gewonnen, kwam een deel op zich zelf te staan (Oostbroeksterland). zie Broek.

In 1398 werd K. bedreigd door Albrecht van Beieren die zich meester maakte van het Fr. blokhuis aan het Dokkumer Diep bij Ter Luine. In 1399 bouwde Willem van Oostervant er een nieuwe sterkte en legde van daaruit het weerbarstige Kollum in de as. Toen hij vertrokken was, namen de Friezen het blokhuis in. In 1421 komt Oostbroeksterland als zelfstandig gebied voor. Het heeft in 1443, evenals K., een eigen bestuur. Toen sloten beide delen een verbond met de stad Groningen, dat na ‘sware oorlogen’ binnenslands, op verzoek van K. in 1467 hernieuwd werd, al verzetten zich verschillende hoofdelingen hiertegen.

De Stad bouwde toen in Kollum een blokhuis voor zijn ‘kastelein’, die orde op zaken moest stellen. Tot 1497 hebben de Groningers onbelemmerd hun heerschappij uitgeoefend en veroorloofden de inwoners van K. zich allerlei vijandelijkheden tegen de Schieringers, daarbij gesteund door Achtkarspelen en beschermd door het Groningse gezag.

Toen hertog Albrecht van Saksen heer over Frl. werd, werd de band met Groningen verbroken en kreeg K. met Dantumadeel en Achtkarspelen in Schelte Tjaerda te Rinsumageest een grietman. K. koos echter in 1515 de zijde der Geldersen en bleef Gelders tot 1523. In 1529 werd begonnen met het bedijken van het Kruisland (ca. 1542 voltooid). Het Kruisland werd als een afzonderlijke grietenij bestuurd (-1578). Door het verraad van Rennenberg beleefde K. van 1580-94 moeilijke jaren (Spaanse plundertochten en Staatse expedities). In de Munsterse oorlog viel de vijand bij Monnekezijl K. binnen en werd Kollum deels verbrand.

In de Franse tijd werd K. bekend door het orangistische Kollumer Oproer (1797). Er waren in K. twee kloosters: Galilea bij Burum en Olijfberg of Veenklooster.

M., s. j. v. D.

Zie: A. J. Andreae, K. en N.K. Geschiedkundig beschreven (1883); idem, Oudheidk. plaatsbeschr. van de gem. K. en N.K. (1885); Leeuw. Cour. (19.4.1958).

< >