(Societas Jesu, Genootschap van Jezus). Formeel geen kloosterorde, maar vereniging van geestelijken, gevormd door Inigo de Loyola (St.Ignatius, 1534) en snel gegroeid.
Voorop staan persoonlijke overweging, onderwerping aan Gods leiding en werk tot heil van anderen (studie, opvoeding, missie).Een poging van A. B. Bruynsma om in Frl. vaste voet te krijgen (1564-69) mislukte; Cunerus Petri kon geen J, krijgen (1574). Na oprichting van de Missio Hollandica (1592) trokken J, als missionarissen door Frl. rond (1593 e.v.). Langzamerhand bij burgers en edelen vaste staties: in Lwd. (St.-Bonifatius aan de Vleesmarkt, 1609-1733, St.Willibrord aan de Sacramentstraat, 1627-1776)), Harlingen (1613-18, 1627-1776), Bolsward (1618-21, 1633-1776), Franeker (1630-63), Dokkum (1630-1776), Midlum (1631-62), Wytgaard (1632-1776), Hemelum (1633-58), Woudsend (1635-73), Birdaard (1636-ca. 1660), Joure (1639-1708), Dongeradeel (ca. 1640-70), Ameland (1646-1723) en korte tijd in Kimswerd (?-I664). De seculieren verweten de /. gebrek aan strengheid in de biecht, het opzoeken van rijken, het verlaten van arme staties.
Tegen de Jansenisten traden de J. krachtig op, vandaar dat de Staten verschillenden in 1708 en ’20 verbanden, zonder veel resultaat. Toen de paus de Sociëteit ophief (1773), verbanden de Staten alle ex-J. (Regulierenverbod, 1776). Na het herstel der orde (1814) keerden de /. niet in Frl. terug; wel gingen Fr. J. elders werken.
Zie: F. v. Hoeck, Schets van de gesch. der J. in Ned. (Nijmegen 1940); Haarlemse Bijdr. LXIII (1955), 255-299.