Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

INSTRUMENTMAKERS

betekenis & definitie

Wij horen in Frl. eerst laat van I. Veelal is het instrumentmaken nevenberoep of liefhebberij (smeden, geelgieters, klokken-, horloge-, messenmakers).

Een der eersten is Pybe Wouters (Pibo Gualtheri; geboren ca. 1580), mathematicus en landmeter, leerling van Tycho Brahe. Dan Wybe Wybrandtszen, horlogemaker en astronomisch-uurwerkmaker te Lwd.

De Franeker Hogeschool kreeg 1754 een instrumentmaker Jan van der Bildt Sr. (♱ 1791), later Sibrand Taekes van der Vliet (17911806), Bauke Eisma van der Bildt (1806-31) en Pieter Jans Hoogendijk (1831-43). Na 1750 komen autodidacten, die planetaria en telescopen maakten: Eise Eisinga, Wytze Foppes (Dongjuma), Stephahus Jeltes Eisinga.

Na 1800 nog Arjen Roelofs, Sieds Rienks, Roelof Hessels Hommema, Beert Johannes Gelder, Rinse Beerts Gelder, W. van Peyma, B. T.

Miedem. zie Sneupers, Wislrundigen. Zie: M.

Rooseboom, Bijdrage (Leiden 1950).

< >