Eiland in de Waddenzee op de Grienderwaard tussen Harlingen en Terschelling. In de M.E. hier een ‘ommuurd stadje’ met een kloosterschool, in 1287 verwoest.
Sedert was G. tot in de 18de eeuw een halling (kwelder met opgehoogde woonsteden).Het werd bewoond door enkele veehouders; de G.se kazen waren beroemd. Ca. 1800, toen G. nog 25 ha groot was, veranderde het eiland geleidelijk in een sikkelvormige, grofzandige strandwal met een door vele kreken doorsneden kwelder ten oosten ervan. Het eiland verplaatst zich ca. 7 m per jaar oostwaarts. In de 19de eeuw leverde G. alleen hooi; ’s zomers werden er schapen geweid (1893). Daarna wordt G. een belangrijk broedterrein, speciaal van grote stem, verder Noordse stem, visdiefje, dwergstem, bergeend, scholekster en tureluur.
De duizenden eieren lokten tweebenige rovers. Daarom kocht de Ver. tot Behoud van Natuurmonumenten in 1916 het grasgewas en laat G. in de broedtijd bewaken. De bewakers wonen dan in een huisje in de kaap, die hier voor de scheepvaart is opgericht. Na de aanleg van de Afsluitdijk heeft de verhoogde vloed de strandwal doorbroken en G. dreigt te verdwijnen. Men hoopt dit gevaar te voorkomen.
Zie: G. A. Brouwer e.a., G., het Vogeleiland in de Waddenzee (1950).