(ook wel Stijve M.). Doopsgezinden die, toen men in de 17de eeuw een ruimere houding tegenover wereld en andersdenkenden was gaan innemen, in hun isolement, hun oude beginselen en praktijken volhardden (uiterste soberheid in kleding en woninginrichting, ban in de gemeente, voetwassing bij het Avondmaal).
In de I7de-i8de eeuw komen er enige, in naam en gewoonten verschillende groepen voor, als Janjacobsgezinden, Groninger Oude Vlamingen (zie Vlaamse Doopsgezinden), enz. Ca. 1800 zijn dezen vrijwel verdwenen of in de gemeente der ‘groven’ opgelost.
Het langst hebben de Fijnen zich in Frl. gehandhaafd op Ameland en te Balk, zie Friese Doopsgezinden.Zie: N. van der Zijpp, Gesch. der Doopsgezinden in Ned. (Arnhem I952).