Van 1811 tot 1974 zelfstandige gemeente, daarna de naar inwonertal kleinste deelgemeente van Zaanstad. Westzaan was het hoofddorp van de eerdere Banne van ➝ Westzaan, als zodanig een van de oudere nederzettingen in de streek en zelfs het moederdorp van de westelijk aan de Zaan gelegen, later tot Zaanstad verenigde gemeenten (West-)Zaandam, Koog, Zaandijk en Wormerveer.
In het verleden, tot het graven van de Nauernase Vaart, maakten ook Krommenie, Krommeniedijk, Westknollendam en een stukje Nauerna deel uit van de Banne van Westzanen. Nog eerder, in de late middeleeuwen, behoorde Westzaan met Krommenie en Krommeniedijk tot de Heerlijkheid van Zaanden. Door het uitsterven van de adellijke bezitters verviel deze Heerlijkheid in 1397 weer aan het graafschap Holland.Onder de naam ‘de landen van Blois’ heeft de Banne van Westzaan tot 1729 onder de baljuw van Beverwijk geressorteerd. In 1634 vormden Krommenie en Krommeniedijk een eigen, afzonderlijke Banne. In genoemd jaar
1729 kocht Westzaan (het dorp) de landsrechten van de Banne voor ƒ 300.000 van de Staten van Holland. Voor de inwoners van Westzaandam,
Koog, Zaandijk en Wormerveer dorpen in de Banne van Westzanen die het moederdorp in bewonertal en economische betekenis overvleugelden was het een bittere pil dat het kleine ‘dorp aan de regel’ door deze koop de meeste zeggenschap in bestuurlijk opzicht behield. Westzaan bleef met zijn in 1641 gebouwde ➝ Rechthuis het centrum van bestuur. Dit is tot in de Franse tijd zo gebleven; pas in 1811 kregen de Zaandorpen gemeentelijke zelfstandigheid. Binnen Westzaan waren er verschillende woongemeenschappen. Van Zuid naar Noord waren dat de Overtoom en het Zuideinde (het laatste als deel van de ‘regel’, de kaarsrechte, bijna 4 km lange lintbebouwing), de Krabbelbuurt en de Kerkbuurt (die beide ook deel uitmaken van de regel), het Weiver en de Middel. Samen vormden deze woongemeenschappen het eerste vierendeel van de Banne Westzanen. De overige vierendelen waren Westzaandam, Koog en Zaandijk en tenslotte Wormerveer met Westknollendam.
Ondanks verzet van de Westzaanse bevolking was het dorp betrokken bij de samenvoeging tot Zaanstad per 1 januari 1974. Sindsdien heeft het zijn landelijke karakter weten te behouden, hoewel de horizon naar het oosten is aangetast door de ‘stedelijke’ wijken Westerkoog en Westerwatering, terwijl de Middel wordt gekruist door de A8. Naam: bijnaam van de Westzaners De spelling van de dorps- of bansnaam verschilde in de loop der tijd. In de bronnen komt men zowel de naam Westzaanden als Wessanen, Westzaenen enzovoort tegen. Hoe dan ook gespeld (er zijn twaalf variaties geteld), de naamsverklaring is eenvoudig door de ligging van dorp en banne ten westen van de Zaan.
De bijnaam van de Westzaners luidde ‘Kroosduikers’.
Wapen Doordat de meeste Zaanse dorpen ten westen van de Zaan aanvankelijk onderhorig waren aan het bansbestuur, waren hun wapens afgeleid van het banswapen. Dat van de gemeente Westzaan was geheel gelijk aan dat van de Banne. De Hoge Raad van Adel omschrijft het Westzaanse wapen als volgt: ‘Gevierendeeld: 1 en 4 in rood een zilveren leeuw, 2 en 3 in zilver een rode leeuw’.
Omvang en oppervlakte, grenswijzigingen In de inleiding bleek al dat de Banne Westzanen in 1634 kleiner werd doordat Krommenie en Krommeniedijk zich (door het graven van de Nauernase Vaart) in een eigen banne afscheidden. Er ging toen ook enig land aan Assendelft verloren. De oppervlakte van de oorspronkelijke banne is moeilijk te berekenen; sinds 1634 was de oppervlakte ongeveer
1730 hectare (dat is althans die van de Polder Westzaan).
Toen het dorp Westzaan in 1811 een zelfstandige gemeente werd, duurde het een aantal jaren voor de grenzen precies waren vastgesteld. Zo werd pas in de jaren '30 van de 19e eeuw de Nauernase Vaart de grens met de gemeente Assendelft. In 1849 werd voor de gemeente Westzaan een oppervlakte van ruim 915 hectare opgegeven. Dat was nog met inbegrip van het eiland Ruigoord in het IJ, dat tot Westzaan behoorde. Door de inpoldering van het IJ en het graven van het Noordzeekanaal veranderde de gemeentelijke oppervlakte. De Westzaner Polder (deel van het drooggelegde IJ) kwam er bij.
Sindsdien mat Westzaan ongeveer 1050 hectare. Bevolking Per 1 januari 1988 had Westzaan 4557 inwoners. Dit aantal was sinds het begin van de 20e eeuw geleidelijk bereikt: van 2218 in 1900 naar 3014 in '40 en circa
4000 in 1960. Verder in de historie teruggaand mag worden aangenomen dat er aan het eind van de 15e eeuw ongeveer 500 inwoners waren. De hele Banne had toen overigens op zijn minst vier maal zoveel bewoners. Meer exacte cijfers werden in 1742 gegeven: er woonden toen 2669 personen in het dorp. Dat was een voorlopig hoogtepunt, want het inwonertal nam daarna gestaag af. In 1795 telde men 2364 Westzaners, twintig jaar later nog maar 1839. Tellingen in de jaren 1840 (2273 inwoners) en 1869 (2445) tonen weer een toename. Kerkelijke gezindheid Wat geloofsovertuiging betreft week de Westzaanse bevolking nauwelijks af van die in de Zaandorpen. Sinds de Spaanse tijd en tot het eind van de 18e eeuw waren de meeste inwoners gereformeerd (hervormd). Een belangrijk aantal was voorts doopsgezind. Het aantal katholieken was gering. In 1742 waren er van de 2669 inwoners 1641 (meer dan 60 %) bij de gereformeerde staatskerk aangesloten en werden er 885 (ruim 33 %) doopsgezinden geteld. Daarnaast woonden er 129 katholieken, 12 luthersen en 2 joden in het dorp. In 1809 was het percentage hervormden toegenomen tot ongeveer 70 %, maar de doopsgezinden waren tot 20 % gedaald. Er waren toen 188 katholieken en
17 luthersen. Van der ➝ Aa vermeldde in 1849 dat de bevolking bestond uit 1840 hervormden, 370 doopsgezinden, 240 katholieken en enkele luthersen.
Onkerkelijkheid kwam toen nog niet voor. De cijfers van Van der Aa verdienen enige twijfel: zijn totaaltelling is enkele honderden hoger dan waarvan andere bronnen spreken.
Bij de volkstelling van 1960 waren de cijfers als volgt (met daarachter het aantal in procenten van de hele bevolking):
nederlands hervormden 619 15,7% gereformeerden 504 12,8 % rooms-katholieken 304 7,7 % doopsgezinden 195 5,0% Voorts waren er 4 evangelisch-luthersen, 9 remonstranten, 2 Israëlieten en
108 leden van overige kerken of sekten. Verreweg de grootste groep was die der onkerkelijken: 2197 (55,7 %) van de bevolking).
Politieke gezindheid Mede door het kleine aantal raadsleden (de Westzaner gemeenteraad telde vóór de Tweede Wereldoorlog 7 zetels, daarna 11) was het aantal in het dorpsbestuur vertegenwoordigde politieke partijen steeds gering. Zo zaten er na 1945 aanvankelijk maar drie partijen in de raad: de PvdA, de protestantschristelijke groepering en de CPN. Opmerkelijk was het verdwijnen van een liberale vertegenwoordiging, vlak voor de oorlog, dit temeer omdat de raad nog in 1923 een liberale meerderheid had. Daarna werd de SDAP weliswaar de grootste fractie, maar deze had nog jarenlang met drie liberale tegenstrevers te maken.
Zetelverdeling in de Westzaanse gemeenteraad. 1923-1973 ‘23 ‘27 ‘31 ‘35 ’39 ‘46 ‘49 ‘53 ‘58 ‘62 ‘66 ‘70 SDAP/PvdA 1 3 2 2 2 4 4 4 4 3 3 2 ARP 2 1 2 2 Vrijz. Liberalen Boerenlijst VDB 3 1
1 2
1 1
1
CPH/CPN 1 2 4 4 3 2 2 1 1 RKSP/KVP 1 1 2 PCG 2 3 3 3 2 2 2 2 VVD PSP Gem.Bel. 1 2
1 1
2 1
1
3 4
7 7 7 7 7 11 11 11 11 11 11 11
Burgemeesters De eerste burgemeester was Simon Simonides Jongewaard, in 1811 tot maire en schout benoemd. Hij was de zoon van de eerdere schout en notaris Simon Jongewaard. Hoewel hij tot zijn dood gemeente-secretaris bleef, trad hij in 1817 af ten gunste van Teunis Slagter. Deze, afkomstig uit Zwaag, was al in 1803 secretaris van de Banne geworden en in 1810 tot secretaris benoemd. Ook was hij makelaar en gemeente-ontvanger. Deze laatste functie stond hij na enige tijd af aan A.
Tip. Slagter was zeer lang burgemeester, pas in 1850 werd hij niet meer herbenoemd, doordat tengevolge van een grondwetswijziging het burgemeesterschap onverenigbaar werd geacht met het notarisambt. Tot verontwaardiging van een aantal Westzaners werd als opvolger een 'buitenstaander' benoemd, de Haagse mr. H.C. Hooft Hasselaar. De twee wethouders dreigden zelfs met aftreden, zodat het tot 1852 duurde alvorens Hooft Hasselaar kon worden geïnstalleerd.
Ook hij had een lange ambtsperiode; in 1867 werd het dorp pas in de 12e eeuw ontstond. De namen Westzegnem en Hostzegnem zouden namelijk betrekking hebben op Sassenheim, dat in de middeleeuwen uit twee delen bestond. Archeologisch veldonderzoek heeft tot nu toe ook geen eerdere bewoningssporen dan uit de 12e eeuw opgeleverd. De in 1989 gevonden scherven (van zogenaamd Paffrath-materiaal) bevonden zich enkele tientallen meters westelijk van de huidige bebouwing in de bodem.
Westzaan ontstond in het hoogveengebied dat zich in de eerste 1000 jaar van onze jaartelling in grote delen van Holland had gevormd. Geleidelijk werd dit hoogveen voor akkerbouw benut. Dr. M.A. ➝ Verkade schreef: 'Uitgaande van het Twiske moet dan de Reef de eerste gouw zijn geweest en zouden, na de ontsluiting van de tweede en derde ontginningsstrook, de eerste woningen van Westzaan op het veendijkje van de daarachter gelegen tweede gouw zijn gebouwd, die daardoor uiteindelijk de functie van wegsloot heeft verkregen. (...) Toen na verloop van tijd een vierde strook tot bouwland was gemaakt, kon op het veendijkje van de derde gouw die de naam Gouw overigens tot op heden heeft gehouden opnieuw een vestiging ontstaan, die alle veranderingen van de laatste tijd ten spijt, niet teniet is gegaan en van oudsher de naam De Middel heeft gedragen.’ Zoals elders is uiteengezet, is het ontgonnen akkerland door klink en erosie na enkele eeuwen veranderd in het huidige laagveengebied, dat alleen nog als wei- en hooiland kon dienen.
Over de laat-middeleeuwse bewoning van Westzaan is voorts bekend dat ongeveer 32% van het grondbezit van de Banne (toen nog inclusief Krommenie) in 1514 het bezit van de dorpelingen was. De overige 68% was in handen van kerk of klooster. De grondwaarde was laag, zoals in de gehele Zaanstreek. Per morgen (0,9 hectare, ofwel 600 roeden) werden gemiddeld 40 Rijnlandse guldens betaald. Ter vergelijking: bij Alkmaar kostte de grond 100 Rijnlandse guldens per morgen, in Assendelft 40, in Oostzaan 33 en in Wormer-Jisp 25 Rijnlandse guldens per morgen.
Het boerenbedrijf was nog zeer extensief. Waarschijnlijk vormde dit er mede de oorzaak van dat Westzaners zich in de 15e eeuw incidenteel meer naar het oosten gingen vestigen: de buurtschappen aan de lage dijk westelijk langs de Zaan ontstonden zo vanuit Westzaan (bijv. Zaandijk in 1494).
De vernieling (1573-'74) van het dorp in de Spaanse tijd werd enkele tientallen jaren later al gevolgd door een bloeiperiode. Hoewel Westzaan overwegend boerendorp bleef, profiteerde het mee van de 17e-eeuwse industriële ontwikkeling van de Zaanstreek. Er ontstond molennijverheid (zie: hierna ‘Middelen van bestaan') en de bevolking nam toe. In de 18e eeuw liep het aantal inwoners echter geleidelijk weer terug, om na de Franse tijd in 1815 een dieptepunt te bereiken. Weliswaar ontstond er later in de 19e eeuw enige industrie als voortzetting van de molennijverheid, maar deze had niet zo’n omvang dat het aantal inwoners er zoals in de langs de Zaan gelegen gemeenten sterk door toenam.
Middelen van bestaan Akkerbouw, veeteelt, zeevaart en binnenvaart waren aan het eind van de 15e eeuw de bestaansmiddelen in de Banne van Westzanen. De akkerbouw was toen al beperkt tot de smalle stroken grond langs de sloten, waarop bagger was gestort. Een bron uit 1494 vertelt dat in Westzanen koeien werden gehouden, dat de inwoners zich verhuurden voor de zeevaart (haringvangst?) en dat ‘zij hem generen met Rijnschepen’, dus deelnamen aan de binnenvaart. Evenals elders in de streek zullen toen ook de binnenvisserij en de jacht op waterwild van enig belang zijn geweest. Wat de akkerbouw betreft: de oogst van graan was toen al te klein voor verkoop aan derden, deze diende vermoedelijk alleen voor de eigen consumptie. Al in 1537 werd melding gemaakt van een zekere Jan IJf, komende uit Dantzig, die omtrent 150 last graan meenam om aan zijn dorpsgenoten te verkopen.. →Loosjes veronderstelde dat IJf niet de enige Westzaner was die in graan handelde. Daarnaast maakte hij melding van een lakenkoper die zijn stoffen in Antwerpen kocht en in Westzaan aan de man bracht.
De 17e eeuw bracht bloei tengevolge van de molenindustrie die in het veld ontstond. Men bleef echter in graan handelen, terwijl er ook enkele kleine scheepswerven ontstonden. Westzaan profiteerde echter minder van de toenemende welvaart dan bijvoorbeeld Westzaandam.
Pas uit het jaar 1731 is een eerste exacte opgave van het aantal molens in het dorp bekend, daarvóór werden alleen de gegevens van de gehele Banne vermeld. In genoemd jaar waren de paltrok-zaagmolens met 33 stuks het talrijkst, daarnaast stonden er 7 olie-, 2 pel-, 5 papier-, 1 meel- en 3 snuifmolens, alsmede 6 tabaksstampers en 1 hennepklopper in Westzaan. De aanwezigheid van een traankokerij en twee vleethuizen geeft een aanwijzing dat er ook bemoeienis met de walvisvaart was. Daarnaast stonden er (nog steeds in 1731) twee potasbranderijen, een stijfselhuis, een blauwselhuis en 27 pakhuizen in het dorp.
Het is mogelijk dat de bloei toen al zijn hoogste punt voorbij was. In de volgende jaren nam, met het inwonertal, ook het aantal zaagmolens af. In 1795 stonden er nog 20 van de 33 uit 1731. Het aantal industriemolens (28) was vrijwel gelijk gebleven: 8 oliemolens, 2 gortpellerijen, 4 papiermolens, 6 tabaksstampers, 1 meelmolen, 3 snuifmolens, 2 mosterdmolens, 1 hennepklopper en 1 blauwselmolen. Tenslotte zijn er daarvan nu twee over: pelmolen Het →Prinsenhof en papiermolen De →Schoolmeester, beide uniek doordat ze nog op de traditionele manier in bedrijf worden gehouden.
De veehouderij is altijd een belangrijke bron van bestaan gebleven, zeker in de 18e en 19e eeuw. Melk, boter en kaas werden tot in Amsterdam uitgevent. De afname van het aantal koeien in de herfst duidt volgens Van der →Woude op vetweiderij. De Westzaners hielden hun koeien dus voor zowel de zuivel als de slacht.
Van de mannelijke beroepsbevolking (ouder dan 21 jaar) werkten er in 1811: in de handel 41, landbouw 32, voedingsmiddelenproduktie 30, bouw 29, houtbewerking 23, olie-, vet- en zeepproduktie 15, verkeer 13 en visserij/jacht 11. Het grootste deel (250 van de ruim 500 getelde mannen) gaf als beroep ‘arbeider’ op, zonder nadere specificatie. Van minder belang waren: vrije beroepen 8, overheidsdienst 6, leerbewerking 6, textielfabricage 5 en kleding en reiniging 5.
Opmerkelijk is dat de eerste stoommachine in de Zaanstreek bij de Westzaanse blauwselfabriek →Avis is geplaatst. De 19e-eeuwse industrialisatie ging het dorp dus niet voorbij; er werd ook lakmoes, asfalt, chocolade, vermicelli en macaroni, griesmeel, custard, potas en patentolie geproduceerd. Daarnaast waren er, afgezien van de al genoemde molens, nog 2 schuitenmakerijen en 1 zeilmakerij. Deze opsomming zou de indruk kunnen wekken dat Westzaan een overwegend industrieel karakter kreeg. Niets is minder waar. Doordat de bedrijven over het lange lintdorp verspreid lagen, bleef het landelijke karakter behouden.
Een beroepstelling in 1930 (1180 werkzame personen) gaf de volgende percentages: industrie 59 %, administratieve beroepen 16,4 %, landbouw 11 % en overige sectoren 13.6 %. Er werd toen, zoals dat ook al eerder het geval was, door vrij velen gependeld naar bedrijven in andere Zaangemeenten.
Na de Tweede Wereldoorlog nam deze pendel (het heen en weer reizen in verband met het werk buiten het dorp toe, ook al doordat in Westzaan bedrijven werden gesloten of vertrokken, zoals de blauwselfabriek→Avis (1966), chocoladefabriek →Grootes (1969), papierwarenfabriek Gebr. de →Jong (1970) en →Molenaars kindermeel (1974). In 1973 was nog slechts 3,8% van de beroepsbevolking betrokken bij landbouw (veeteelt) en visserij; 62,8% werkte in de nijverheid, 7,3% in de bouwnijverheid en 26,1% in de dienstverlening. Dit alles op een totaal van 1213 werkzame personen.
Literatuur:
A.J. van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden deel 12, Gorinchem 1849; P. Boorsma, Duizend Zaanse molens, Wormerveer 1950; S. Hart, Geschrift en getal, Dordrecht 1976; G.J. Honig, Zaanlandsche gemeentewapens, Zaandijk 1887; A. Loosjes, Beschrijving van de Zaanlandsche dorpen, Haarlem 1796; W.P. Tip,
De geschiedenis van Westzaan, Westzaan 1971; H.N. ter Veen e.a., Problemen der samenvoeging van Zaangemeenten, Haarlem 1941; M.A. Verkade, Den derden dach. Alkmaar 1982; D. Vis, De Zaanstreek, Leiden 1948; A.M. van der Woude, Het Noorderkwartier. Utrecht 1983; Zaanstad in cijfers 1987: Zaanstreek in cijfers 1974.
Westzaan, Banne (ook: Banne Westzanen, Banne Westzaanden enz.). Rechtsgebied ten westen van de Zaan, waarvan Westzaan het hoofddorp was en waarin ook de (later ontstane) dorpen Westzaandam, Koog, Zaandijk en Wormerveer waren gelegen. Aangezien deze laatste dorpen in de 17e eeuw Westzaan overvleugelden, ondervonden zij het als onredelijk dat de bestuursmacht nog overwegend in het moederdorp Westzaan berustte. Dit heeft tot strubbelingen geleid, die feitelijk tot 1811 voortduurden. Zie voor het ontstaan en de geschiedenis van de Banne Westzaan: →Bestuur en rechtspraak 1.2., 2.1. en 2.2.
Westzaandam. Vroegere naam voor het ten westen van de Zaan gelegen deel van Zaandam. dat deel uitmaakte van de Banne van Westzanen. Het dorp is, in tegenstelling tot Oostzaandam. nooit zelfstandig geweest - en dat terwijl het in de loop der geschiedenis in economisch opzicht en wat betreft het aantal inwoners belangrijker werd dan zijn ‘overbuur' . De oorzaak van de aanvankelijke, tot 1811 in stand gebleven scheiding tussen West- en Oostzaandam was eenvoudigweg dat de dorpen in verschillende rechtsgebieden waren gelegen. De scheiding was van waterstaatkundig-bestuurlijke aard. Hoewel er sprake is geweest van een zekere rivaliteit, werd naar buiten nauwelijks onderscheid gemaakt tussen beide plaatsen. Er werd elders gesproken van Sardam, Saendam, Saenredam enzovoort.
In de 17e en 18e eeuw hebben Westzaandamse notabelen meermalen pogingen ondernomen om meer invloed te krijgen in het bestuur van de Banne, waarin het dorp een minderheid van het aantal zetels bezette. Zo wilden zij in 1729 bijvoorbeeld een zelfstandigere positie bereiken door deel te nemen in de aankoop van de ambachtsrechten. Westzaan blokkeerde deze poging en kreeg de Staten van Holland aan zijn kant. Het hoofddorp van de Banne (Westzaan, intussen al lang overvleugeld door Westzaandam) betaalde ƒ 300.000 voor het hele gebied en hield de meerderheid in het bansbestuur. Pas in de →Franse tijd (1796) ging deze meerderheid verloren; Westzaan behield slechts 4 van de 18 zetels. Westzaandam kreeg er 7.
Vijftien jaar later veranderde de bestuurlijke situatie definitief: bij keizerlijk decreet van 21 oktober 1811 werden Oost- en Westzaandam samengevoegd tot de stad →Zaandam. Dit betekende meteen het einde van het begrip ‘Westzaandam’. Zie ook; →Bestuur en rechtspraak 2.2.1. en 2.2.3.
Naam en wapen De naam behoeft geen verklaring: de nederzetting ontstond immers ten westen van de dam in de Zaan. (Dat in deze encyclopedie consequent Oost- en Westzaandam aaneen worden geschreven, dus zonder koppelteken, gebeurt in navolging van eerdere, gezaghebbende auteurs, zij het in het besef dat deze spelling discutabel is).
Westzaandam had geen eigen wapen, maar voerde het wapen van de Banne van Westzanen.
Omvang en oppervlakte Binnen de gemeenschap bestonden vier buurten (kwartieren), te weten: De Horn (het oudste gedeelte van het dorp, aan de Hogendijk, aansluitend aan de Dam), de Molenbuurt (de Lagedijk, die later Westzijde ging heten, tussen Dam en Papenpadsluis, met de haaks daarop staande paden), de Noord (dezelfde Lagedijk, met haaks erop staande paden, tussen de Papenpadsluis en de Mallegatsluis) en de Westzaner Overtoom (de Westzanerdijk tussen Jaap Haversluis en Overtoom). Sinds het begin van de 18e eeuw was de Molenbuurt in twee wijken gesplitst, zodat Westzaandam daarna tot het einde der Republiek (1795) vijf wijken kende. Het tot het dorp gerekende gebied werd aan vier kanten door water begrensd: in het zuiden lag het IJ, in het westen de Gouw, in het noorden de Mallegatsloot en in het oosten uiteraard de Zaan. Tot het dorp werden ook het buiten de zeedijk gelegen schiereiland de Hem en de in het IJ liggende eilanden De Hoorn en De Waard gerekend. Van →Braam schatte het Westzaandamse vierendeel van de banne op zes vierkante kilometer. Bevolking Westzaandam was aanvankelijk kleiner dan Oostzaandam.
Aan het begin van de 17e eeuw had het dorp ten oosten van de Zaan ongeveer twee maal zoveel inwoners; voor het jaar 1622 stelde Van →Braam de bevolking op 1800 inwoners. Dat betekent trouwens dat het dorp in de voorgaande eeuw sterk was gegroeid. In 1613 verklaarden enkele bejaarde inwoners dat zij bij overlevering in hun jeugd hadden vernomen dat aan de westzijde op Zaanerdam niet meer dan zeven huizen stonden. In 1543 werden er 46 huizen bij en op de Dam geteld. In de 17e eeuw volgde een bijna explosieve groei, zodat in 1742 6315 inwoners konden worden geteld, daarna nam de bevolking met ongeveer 50 per jaar af in samenhang met een economische neergang. Omstreeks 1789 werd een dieptepunt van 4500 inwoners bereikt, waarna weer een stijging intrad.
In 1795 werd een bevolking van 5179 personen geregistreerd. In de Franse tijd liep dit aantal, zoals overal elders, terug. In 1812 dus kort na de samenvoeging telde het eerdere Westzaandam 4644 inwoners.
Kerkelijke gezindheid Procentueel was de verhouding in 1742 als volgt: gereformeerden (= hervormden) 58%, doopsgezinden 25%, luthersen 9% en katholieken bijna 8% (afgeronde percentages). Daarnaast was er een kleine groep van 29 oud-katholieken.
Er wordt wel eens gedacht dat Zaandam overwegend doopsgezind was. De hiervoor gegeven percentages weerspreken dat. Relatief maakten de 1600 dopersen die Westzaandam in 1742 telde een kleiner deel van de bevolking uit dan in bijvoorbeeld Wormerveer (51 %) en Koog (bijna 40%). Wél vormden de Westzaandamse dopersen in economisch opzicht de meest invloedrijke groepering.
Het aantal van 588 luthersen dat in 1742 werd geteld is opmerkelijk. Van der →Woude gaf voor dat jaar de cijfers van 28 Noordhollandse gemeenten. Uitgezonderd West- en Oostzaandam waren er nergens meer dan 25 luthersen. Een verband met de intensieve handel op de (lutherse) landen in het Oostzeegebied ligt voor de hand.
In 1809 was het aandeel doopsgezinden met bijna 12% verminderd ten opzichte van 1742. De overige kerkgenootschappen waren, in procenten uitgedrukt, ongeveer even sterk vertegenwoordigd als zestig jaar daarvoor. Er waren in 1809: 2983 hervormden, 963 doopsgezinden, 488 katholieken, 470 luthersen, 78 joden (een niet eerder aanwezige, althans niet getelde, bevolkingsgroep) en 29 oud-katholieken.
Bewoningsgeschiedenis Feitelijk zou de geschiedenis van Westzaandam al met die van het dorp Oud-Zaenden kunnen beginnen. Voor de schaarse gegevens over deze verdwenen nederzetting (in 1155 door Drechter Friezen verwoest) wordt verwezen naar het trefwoord →Zaanden. Tot het eind van de 15e eeuw is het gebied ten noorden van de IJ-dijken en tussen Zaan en Gouw nauwelijks bewoond geweest, er zijn althans geen berichten daarover bekend. Pas toen vestigden zich uit Westzaan afkomstige bewoners langs de Hogendijk, in de richting van de Dam. De Lagedijk (de latere Westzijde) was blijkbaar vooralsnog te weinig aantrekkelijk voor veilige bewoning. Daarin kwam in de loop van de 16e eeuw verandering. De bevolking nam er zelfs zodanig toe dat men naar andere bouwlokaties ging uitkijken.
Aanvankelijk ontstond er enige komvorming bij Dam en Hogendijk, maar er werd snel ook langs de Zaan gebouwd. Toen de Lagedijk volraakte werden doodlopende paden, die soms tot de Vaart het veld invoerden, bebouwd. Daarbij waren ook bestaande molenpaden. Ze lagen haaks op de Lagedijk, dus in de richting Oost-West. Op deze paden ontstonden typisch Zaanse padgemeenschappen. Later werden verschillende ervan samengevoegd en door slootdemping verbreed.
De huidige Gedempte Gracht is bijvoorbeeld een samenvoeging van vier verschillende paden. Zo werd het hele gebied, van de Hogendijk tot aan de Papenpadsluis (en later nog verder in noordelijke richting) bebouwd. Zie voor latere wijzigingen in de bebouwing: →Zaandam.
Middelen van bestaan In economisch opzicht vormden Oost- en Westzaandam een eenheid. Er ontstond de belangrijkste concentratie van bedrijven in de Zaanstreek. Daardoor groeiden de aanvankelijk arme dorpen uit tot bloeiende gemeenschappen.
Van →Braam is in zijn studie ‘Westzaandam in de tijd van de Republiek' uitgebreid ingegaan op de economische structuur van het dorp. Hij concludeerde dat een lange periode van expansie (1590-1730) gevolgd werd door een periode van geleidelijke teruggang (1730-1795). Daarbinnen onderscheidde hij: een periode van snelle vooruitgang (1600-1650), een fase van vertraagde groei (globaal van 1650 tot 1710), een tweede periode van groei (ongeveer van 1710 tot 1730), vervolgens een tijd van wankeling en recessie (tot omstreeks 1760) en na een kortstondige opleving een fase van definitief verval (na 1760). De Franse tijd, tenslotte, was zoals bekend een periode van algemene malaise. Om deze analyse te staven, trachtte Van Braam de 'toppen' van de economische bedrijvigheid vast te leggen, waarbij hij de volgende indicatoren koos: Oostzeevaart, nieuwbouw molens, scheepsbouw, walvisvaart en houtveilingen. De Oostzeevaart kwam het eerst tot bloei.
Tussen 1614 en 1623 werd het hoogtepunt bereikt, vervolgens trad verval in tot het eind van de 17e eeuw en tenslotte ging deze handel geheel teloor. De Westzaandamse molenbouw had haar meest produktieve jaren tussen 1640 en 1649. Na een soms onstuimige groei vanaf 1690, volgde een periode van verval tot het tweede kwart van de 18e eeuw. Daarna was er meer sprake van incidentele bouwopdrachten. De groei van de scheepsbouw was gestager. Na een bescheiden aanzet aan het begin van de 17e eeuw groeide deze sector uit tot de motor van de Zaanse economie.
Rond 1700 werd het hoogtepunt bereikt, daarna volgde een geleidelijke teruggang, een stabiele periode tussen 1760 en 1770 en een depressie in de volgende jaren. De walvisvaart wist zich lange tijd als bestaansbron te handhaven en is in Westzaandam tussen 1680 en 1730 voortdurend van betekenis geweest. Wellicht was de oorzaak mede dat de scheepsbouwers hun voor eigen risico gebouwde en niet verkochte schepen zelf ter walvisvaart uitreedden. Na 1730 volgde een periode van verval, met dieptepunten tijdens de Engelse oorlogen. De Westzaandamse houtveilingen hadden hun hoogtepunt rond 1720. Het was bereikt dankzij gestage groei van de houthandel sinds 1690.
Na 1725 trad snel verval in tot 1740, daarna vlakte de neergaande lijn af. Tot zover Van Braam. Overzichten van →Hart en Van der →Woude geven een aardige indruk van de bedrijvigheid in Westzaandam in 1731. In dat jaar waren in het dorp de volgende bedrijven:
Zie ook: →Economische geschiedenis 1.1.3., 2.3.1., 2.3.2., 2.3.3., 2.5.1., 2.5.5., 2.6.2.,
2.6.3., 2.7., 2.8.1., 2.8.2., 2.9.1., 2.9.2., 2.9.3., 2.10.1., 2.10.2., 2.10.3., 3.1.1.
Literatuur: A. van Braam, Westzaandam in de tijd van de Republiek, Zaandam 1978;
J.W. Groesbeek, Bestuursaangelegenheden en -problemen rond de samenvoeging van Oost- en Westzaandam in 1811, in: Zaandam 150 jaar stad 1911-1961, Zaandam 1962; S. Hart, de Zaanstreek en Oostzaandam in het bijzonder in het jaar 1731, in: Geschrift en getal, Dordrecht 1976; M.A. Verkade, Den derden dach, Alkmaar 1982; A.M. van der Woude, Het Noorderkwartier, Utrecht 1976; K. Woudt en J.J. Zonjee, Blees aan de Westzijde, Zaandam 1982.