Van het Franse woord gueux: ‘bedelaars’. Vrijbuiters die, meestal gelegitimeerd door een kaperbrief van de Prins van Oranje, in de aanvangsfase van de ’Tachtigjarige Oorlog ageerden tegen de onderdanen van Koning Philips II en diens bondgenoten.
Oranje heeft herhaaldelijk getracht hen in te schakelen bij de uitvoering van strategische plannen van grotere omvang, maar hiervan is niet veel terechtgekomen. Oorzaak was onder meer het ontbreken van effectieve centrale leiding. Een groot probleem was ook dat men in het algemeen niet kon rekenen op een basis waar men langere tijd veilig was. Aanvankelijk, onder meer tijdens de campagne van Lodewijk van Nassau in Groningen en Oost-Friesland, fungeerde Emden als zodanig, maar na de slag bij Jemgum moesten onder Spaanse druk de Oost-Friese autoriteiten de faciliteiten voor de watergeuzen verminderen.Op de Eems vonden twee belangrijke gevechten plaats tussen geuzenvloten en koningsgezinde strijdkrachten. Op 10 juli 1568 werd daar het eerste zeegevecht van de Tachtigjarige Oorlog geleverd, waarin een geuzenvloot een strijdmacht onder François van Boschuysen versloeg. Op 23 en 24 juni 1571 versloeg Boschuysen een geuzenvloot onder Cornelis Roobol. Het laatste wapenfeit van de watergeuzen was de verovering van Den Briel (1 april 1572). Dat deze een nieuwe fase in de oorlog inluidde, was het gevolg van een min of meer toevallige samenloop van omstandigheden: De Mey heeft aannemelijk weten te maken dat de inname van Den Briel slecht paste in Oranjes toenmalige plannen.
De watergeuzen ageerden niet alleen te water, zij voerden ook een groot aantal ‘landgangen’, plundertochten aan de wal, uit, waarbij vooral kerken en kloosters het moesten ontgelden. Het Groninger land was het doelwit in 1569 (Rottum, Termunten, Reide, Uitwierde, Holwierde, Farmsum, Oterdum) en 1570 (Oldenklooster bij Appingedam en Midwolde in het Oldambt). Een klein aantal aanvoerders van de watergeuzen kwam uit de noordelijke provincie. De belangrijkste onder hen was Barthold Entens van Mentheda. Van de vooral bekende manschappen onder de watergeuzen was 6,7% van Groninger afkomst. Voorzichtig kan worden geconcludeerd dat Groningen meer onder de activiteiten van de watergeuzen heeft geleden dan dat haar (ex)inwoners daarbij een actieve rol hebben gespeeld.
[Bosscher]
Lit.: J.C.A. de Meij, De Watergeuzen en de Nederlanden 1368-1572 (Amsterdam en Londen 1972).