1. Meestal anoniem lied dat mondeling wordt doorgegeven, ook al hebben de zangers vele liederen uit schriftelijke bronnen, vooral liedboekjes en liedblaadjes, overgenomen.
De Groningers zongen veel en graag groepsgewijs, bij allerlei gelegenheden, in het gezin, tijdens het zware werk op bijvoorbeeld het land en de schepen, op dansavonden, bij bruiloften en partijen, bij het potverteren (teerlaidjes), in de naaiwinkel, bij kalenderfeesten, na gedane arbeid enzovoort. Ook al komen vrijwel alle in Groningen gezongen liederen van elders, vooral uit Duitsland (meegebracht door de hannekemaaiers en hozevelings), maar ook uit bijvoorbeeld de Peel (via veenarbeiders) of Friesland (via landarbeiders), en werden de meeste hier derhalve in een vaak wat dialectisch Nederlands gezongen, toch is in Groningen het aantal volksliederen in de streektaal verhoudingsgewijs opmerkelijk groot. Voorbeelden: Pastoor zien kou, Moeke, doar staait n vrijer aan de deur, Ain boer wol noa zien noabertou en t Peerd van ome Loeks is dood, een bewerking van een Duits studentenlied (Loeks, Peerd van ome). Naast liederen van humoristische (spottende) aard waren vooral liederen over opmerkelijke en sensationele gebeurtenissen (moord- en doodslag), en religieuze, romantische en sentimentele liederen, dansliederen en balladen geliefd. Het lied van Heer Halewijn werd hier als het lied van Jan Albers gezongen:Trek oet, Jan Albers, joen bovenste klijd / Mien moager bloud springt wijd en zijd.
Er was een voortdurende wisselwerking tussen het volkslied en het straatlied, door straatzangers gedichte of opgepikte en (tot na WOII) ten gehore gebrachte liederen, die zij vaak ook nog op blaadjes gedrukt te koop aanboden. Zij brachten, de smaak van hun publiek kennende, vooral het sentimentele en sensationele. De elite heeft zich lang tegen dit volkslied afgezet en onder meer door het oprichten van zangverenigingen (in 1828 waren er al tientallen in de provincie Groningen) getracht ook in dit opzicht beschaving te brengen, maar in de loop van de 20ste eeuw kwam er meer waardering voor deze liedcultuur, die men ging zien als een waardevolle uiting van een weliswaar ongepolijste maar toch pittige, vitale en onbedorven volkscultuur. Men begon het - verantwoord - zingen ervan te propageren en te begeleiden; er waagden zich nu ook meer gevestigde dichters aan de aanmaak van nieuwe volksliederen, zoals Jan Boer, die in 1954 een bundeltje Ommelander Volkslaidjes uitbracht. Verzamelaars en tegelijk propagandisten van het volkslied hier waren vooral Pieter Groen en Tjaard de Haan. Zeer veel volksliederen in Groningen, vooral in het oosten, vond ook de uit Nuis afkomstige Ate Doornbosch, eerst vanaf 1957 via zijn veel beluisterde radioprogramma ‘Onder de groene linde’, vanaf 1965 ook vanuit het Nederlands Volksliedarchief van het Meertens Instituut te Amsterdam. Ook voor de RONO verzorgde hij volksliedprogramma’s.
Zie ook ambachtsslied en -rijm, Driekoningen, kinderrijm en -lied. kluftvertering, leugenliedjes, Pinksteren, rommelpot, Sint-Maarten.
2. Lied dat symbolisch een land, volk, regio of plaats vertegenwoordigt en bij bijzondere gelegenheden gezongen wordt. In 1838 dichtte S.R. Oomkens een Nederlandstalig Groninger volkslied (‘k Wijd aan Groningen mijn lied, / Aan ’t gewest waar ‘k ben geboren, enz.), maar dit werd in de 20ste eeuw geheel verdrongen door het Groningstalige Van Lauwerzee tot Dollard tou, / Van Drente tot aan ’t Wad van Geert Teis. Groningen kent ook regionale en plaatselijke volksliederen, zoals het veenkoloniale lied van A. Winkler Prins en het Leenster volkslied van P.J. Beukema.
[Van der Kooi]
Lit.: P. Groen, Oude en nieuwe Groninger Liederen (Delft 1930), 2de druk in 2 delen (Winschoten 1958); Tj.W.R. de Haan, Groningen zingt. Beschouwingen overeen provincialen liederenschat (Assen 1944); Tj.W.R. de Haan en H. Smedes, "t Parradieske’. Zang en dans van 't Noorden (Winschoten 1967); Onder de groene linde. Verhalende liederen uit de mondelinge overlevering, verzameld door A. Doornbosch, deel I - (Amsterdam 1987-).