Prehistorische cultuur (3400-2850 v.Chr.). Vernoemd naar de kenmerkende vorm van het aardewerk (zie trechterbekeraardewerk) waaruit gedronken werd; de vroegste agrarische samenleving in ons gebied.
De trechterbekercultuur in Noord-Nederland is de meest westelijke representant van een groep verwante culturen die zich oostwaarts uitstrekt over de Noord-Europese laagvlakte tot in Oost-Polen, en die noordwaarts voorkomt tot in Midden-Zweden. De vroegste trechterbekercultuur in Denemarken en Noord-Duitsland begon rond 3800 v.Chr. Rond 3400 v.Chr. begonnen groepjes boeren afkomstig uit Noord-Duitsland of Zuid-Denemarken de hoge zandgronden van Noord-Nederland te ontginnen. In de provincie Groningen vestigden zij zich vooral in Westerwolde, op het noordelijkste deel van de Hondsrug en in het Westerkwartier, maar ook op de lage stuwwal Slochteren-Delfzijl en mogelijk ook op het ‘zandeiland’ van Winsum-Ranum. Zij verbouwden emmertarwe en naakte gerst op ontginningen in het natuurlijke bos, en fokten vee - runderen, schapen, geiten en varkens. Vermoedelijk woonden zij verspreid, in alleenstaande huizen, of in groepjes van hooguit een paar huizen.
Bodemsporen van nederzettingen zijn in Nederland nauwelijks bekend. Dat is een bodemkundig probleem. Archeologisch bestaat de nalatenschap van deze boerengemeenschappen vooral uit de stenen werktuigen (pijlpunten, schrabbers, bijlen, vuurstenen messen, maalstenen), het aardewerk dat zij maakten, en de graven die zij bouwden. Zogenaamde strijdhamers hadden waarschijnlijk een ceremoniële functie. De meeste bijlen werden vervaardigd van vuursteen en hard kristallijn gesteente (dioriet, gabbro) uit de keileem, maar voor grote bijlen werd vuursteen geïmporteerd uit de vuursteenmijnen in Noord-Duitsland en Denemarken.Tijdens de trechterbekercultuur werden de doden zowel in hunebedden en dolmens, die meerdere malen gebruikt konden worden, als in steenkisten en individuele vlakgraven begraven. Hunebedden zijn in de provincie Groningen bekend uit Noordlaren (voor de helft bewaard gebleven) en van de Glimmer en Onner Es (drie vernielde exemplaren). Een zgn. verlengde dolmen werd ontdekt onder de wierde Heveskesklooster (nu opgesteld in het museum in Delfzijl). Onder dezelfde terp werd ook een steenkist ontdekt (gereconstrueerd in het Hunebedden Informatie Centrum in Borger). Hunebedden, dolmens en steenkisten werden tussen 3400 en 3100 v.Chr. gebouwd, maar bleven tot 2850 in gebruik. Lijkbijzetting werd het meest toegepast, maar in de jongste fasen komt ook crematiebijzetting voor.
De traditionele opvatting, dat dolmens en hunebedden alle doden van een gemeenschap bevatten, staat ter discussie. Minstens zo waarschijnlijk is de opvatting dat alleen belangrijke personen in deze grafkelders werden bijgezet. De grote hoeveelheden aardewerk (hunebed G2 op de Glimmer Es bevatte ca. 400 potten, en werd gedurende ca. 400 jaren gebruikt) kan verklaard worden door aan te nemen dat na elke begrafenis de potten die gebruikt werden tijdens de begrafenismaaltijd in de grafkelder werden achtergelaten. Daarnaast kreeg de dode ook grafgiften mee, in de vorm van aardewerk, bijlen, pijlpunten, barnsteenkralen etc. Steenkisten (rechthoekige constructies van grote veldkeien, gelijkend op een miniatuurhunebed, in een kuil in de grond) werden vermoedelijk slechts één keer gebruikt, of hooguit enkele keren. Aangezien ze niet met stenen waren afgedekt maar waarschijnlijk met planken en zand, was hergebruik mogelijk.
Vlakgraven waren simpele kuilen in de grond. In de oudere vlakgraven vond lijkbijzetting plaats, in de jongere ook bijzetting van crematieresten. Vlakgraven bevatten in de regel slechts kleine aantallen potten, vermoedelijk persoonlijke eigendommen van de doden.
Rituele bijzettingen van voorwerpen, vaak in venen, of vochtige laagtes, speelde ook een rol in de trechterbekercultuur. Het betreft onder andere grote bijlen die geïmporteerd moesten worden uit Denemarken, en aardewerk. Vondsten (depots) van grote vuurstenen bijlen van geïmporteerde vuursteen in of aan de rand van moerassige gebieden worden als offers gezien. Aardewerken offers zijn wel uit Drenthe, niet uit Groningen bekend. Depot-vondsten en enkelvoudige vondsten van bijlen zijn o.a. bekend uit Veenhuizen (bij Onstwedde), Glimmen, Marum, Lucaswolde en Boerakker. Rituele bijzettingen en/of handelaarsdepots van koperen voorwerpen, en van barnsteenkralen (barnsteen) zijn wel uit Noord-Duitsland en Denemarken bekend, maar niet uit Nederland.
De import van vuurstenen bijlen bewijst dat handel over grotere afstand plaatshad. Deze kon zowel over water (boomstamkano’s) als over land hebben plaatsgevonden. De cultuur kende het wiel en uit deze tijd zijn karrensporen bekend, De wagens werden getrokken door runderen; het paard was nog niet bekend. Behalve bijlen kunnen ook strijdhamers en barnsteen zijn ingevoerd. Barnsteen kan echter ook langs de Nederlandse kust worden verzameld.
[Brindley]
Lit.: J.A. Bakker, The TRB West Group. Studies in the Chronology and Geography of the Makers of Hunebeds and Tiefitich Pottery (Amsterdam 1979).