Stad-Groninger patriciaat, vanaf de 15de eeuw ook Ommelander adel. De familie wordt vanaf de 13de eeuw in de stad Groningen vermeld.
Johan Sickinghe, gehuwd met een dochter van de Friese Vetkoper Feye van Dockum, was nauw betrokken bij de partijstrijd rond 1415. Na de verjaging van Coppen Jarges waren Johan en zijn neef Lulof Sickinghe lid van de Groninger stadsraad. Johans zoon Evert Sickinghe, gehuwd met een dochter van Focke Ukena, vestigde zich als hoofdeling op de latere Ripperdaborg te Winsum en was proost van Loppersum. Everts neef Peter Sickinghe (gest. 1532), gehuwd met Wennetien Her Alma, was vele jaren burgemeester in Groningen en werd bij de gildenoproeren van 1525 gedwongen om de stad te verlaten, samen met de stiefvader van zijn vrouw, Johan Jarges. Peters zoon Johan Sickinghe, burgemeester en hoofdman te Groningen, kocht in 1564 de borg in Warffum, waarna hij en zijn familie als jonker en hoofdeling aldaar voorkomen. Zijn kleinzoon Johan Sickinghe (1576-1652) nam in 1594 een afwachtende houding aan.
Hij legde wel de eed af aan het nieuwe Staatse bewind, maar met uitzondering van het geloofsartikel. Hij bleef dus katholiek en nam ook later nauwelijks deel aan het Ommelander politieke bedrijf. De zeer vermogende Sickinghe was meer actief op lokaal en regionaal niveau, bijvoorbeeld als hoofdmeester (voorzitter) van het Winsumer en Schaphalster Zijlvest (1631-1652).Ook de latere Sickinghes speelden nauwelijks een rol in de Ommelander politiek. In de tweede helft van de 17de eeuw verarmde de familie. De kleinzoons van Johan Sickinghe waren allen militairen; vier van hen onderscheidden zich in 1672 bij de bestorming en terugverovering van Coevorden op de Munstersen. De oudste, Roelof Sickinghe (1643-1688), koos later voor het bestaan als Ommelander jonker, maar ging failliet. Zijn hele bezit werd geveild, waaronder de Warffumborg (1683). Sickinghe werd weer militair en trok met Willem III naar Engeland, waar hij bij Exeter sneuvelde.
Zijn vrouw Amelia Clant bleef thuis; ook bleef zij buiten de financiële perikelen van haar man. Zo kocht zij Rottumeroog terug, dat zij en haar man in 1675 hadden verworven.
Roelofs broer Duco Wilhelm Sickinghe (16561681) was kapitein bij de garde en stalmeester van stadhouder Hendrik Casimir II. Een andere broer, Hendrik Sickinghe (16501682), kocht de Breedenborg te Warffum, waardoor de familie tenslotte alle heerlijke rechten in Warffum en Breede bezat. Hun broer Feyo Sickinghe (1654-1696) was de derde man van Elisabeth Tamminga van Ludema (ca. 1643-1694). De zoon uit het eerste huwelijk, Evert Joost Lewe, erfde Ludema, en dus bleef diens halfbroer Onno Sickinghe (1688-1756) de toegang tot het Ommelander politieke circuit ontzegd. Waarschijnlijk heeft Onno na het debacle met Johan Willem Ripperda nog een tijd lang gefungeerd als stroman voor Lewe in Middagsteradeel (1713-1717). Hij maakte echt carrière in Groningen, waar hij raadsheer en ten slotte burgemeester werd.
Zijn schoonvader Eilco Tamminga behoorde daar tot het regentencircuit. Onno’s zoon Eilco Eger Tamminga Sickinghe (17261807) trad in de voetsporen van zijn vader. Hij was een gematigd aanhanger van de orangistische Iddekingeclan (zie Van Iddekinge). Van zijn broer Feyo Sickinghe (1718-1748), een militair, stammen de huidige Sickinghes af.
Lit.: Feenstra, Bloeitijd en verval; H. Feenstra, ‘Van hoofdelingen en jonkers’ in: G. Klok e.a. (red.), Historie van Usquert (Bedum 1996); [F.O.J. Sickinghe], Vijf zonen van Feyo Sickinghe (1610-1666) jonker en hoveling tot Warfjumborch, Warffum, Breede, Usquert en Zuidwolde. gehuwd met Sophia van Echten. Toespraak gehouden door Jhr Mr Feyo Onno Joost Sickinghe bij de overdracht van het gerestaureerde kerkgebouw en orgel aan de Kerkvoogdij van de Ned. Herv. Gemeente Warffum/Breede op vrijdag jo september 1983 (Cruqius-Haarlemmermeer 1983).