Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Romeins recht

betekenis & definitie

Van oorsprong het recht van het oude Rome en van het Romeinse Rijk. In de 6de eeuw n.Chr. werd dit recht, voor zover het toen nog van belang was, verzameld en gecodificeerd in opdracht van de Oost-Romeinse, Byzantijnse keizer Justinianus (527-565).

Deze wetgeving werd in 554 ook afgekondigd in het toen net door de keizer veroverde Italië. Ze bestond toen uit vier onderdelen: de Digesten (een bloemlezing van fragmenten uit de geschriften van belangrijke Romeinse juristen), de Instituten (een leerboek van het recht), de Codex (een verzameling van keizerlijke wetten) en een aantal na deze Codex uitgevaardigde wetten (zogeheten Novellen). Later werd deze wetgeving bij elkaar gebracht en gebundeld onder de naam Corpus luris Civilis. Veel van de fustiniaanse wetgeving raakte in de daarop volgende eeuwen in de vergetelheid, totdat in ca. 1100 de tekst van de Digesten ‘herontdekt’ werd door Irnerius, die in Bologna bij het onderwijs in de zogeheten zeven vrije kunsten betrokken was. Hij gebruikte deze tekst en die van de andere onderdelen van de Justiniaanse wetgeving in zijn onderwijs en binnen korte tijd trok dit vele studenten (het begin van de Universiteit van Bologna). Het onderwijs in het Romeinse recht, dat al spoedig ook elders in Europa aan de universiteiten ingang vond (met dat in het canonieke recht), kreeg al gauw een enorme invloed op het denken over de juridische problemen in het leven van alle dag. De regels van het Romeinse recht kregen op den duur zelfs ‘subsidiaire’ gelding, dat wil zeggen, dat men te rade ging bij deze rechtsregels, als men er met het eigen plaatselijke recht niet uitkwam.Dit proces, dat zich ook in de provincie van Stad en Lande voltrokken heeft, noemt men de ‘receptie van het Romeinse recht’. In de provincie van Stad en Lande werd met name op het terrein van het vermogensrecht, het zaken- en verbintenissenrecht, waaronder ook het erfrecht, veelvuldig een beroep op de regels van het Romeinse recht gedaan. Niet alleen bij het doen van uitspraken in geschillen, maar ook bij het aangaan van overeenkomsten. Zo werden bij het verdelen van iemands erfenis onder de bloedverwanten in de zijlinie de verwantschapsgraden geteld naar de daarvoor in het Romeinse recht opgestelde regels (vergelijk Ommelander Landrecht, boek 3, art. 45). Ook was het gewoon dat vrouwen bij het aangaan van geldelijke verplichtingen, samen met of voor iemand anders, afstand deden van hun voorrechten op grond van het zogeheten Senatusconsultum Velleianum. Dit besluit van de Romeinse senaat uit de 1ste eeuw na Chr. beoogde vrouwen wat betreft hun vermogen te beschermen, door hun te verbieden zich voor anderen te verbinden. Deze regel, die grotendeels overgenomen was in de wetgeving van Justinianus, behoorde tot het gerecipieerde recht, met als gevolg dat de vrouwen er bij het sluiten van zulke overeenkomsten tot geldlening, hypotheek, enz. afstand van moesten doen, wilden zij mede voor de schuld aansprakelijk zijn.

Aan de subsidiaire gelding van het Romeinse recht kwam in 1809, respectievelijk 1811 een eind, bij de invoering van de - toen - nieuwe burgerlijke wetboeken, het Wetboek Napoleon ingerigt voor het Koningrijk Holland en de Code Civil. [Hempenius-van Dijk].

< >