(Sneek 1850 - ’s-Gravenhage 1930)
Architect. Afkomstig uit een familie van aannemers en timmerlieden. Kwam in 1869 tijdens de kerkbouw in Sneek als opzichter in dienst bij P.J.H. Cuypers. In deze hoedanigheid leidde hij de bouw van Cuypers’ kerk in Sappemeer (1872). Sinds 1875 was hij in ambtelijke dienst als rijksbouwkundige.
Vanaf 1887 werkte hij als zelfstandig architect in ’s-Gravenhage. Hij ontwierp publieke gebouwen, particuliere huizen en winkelpanden, maar de kerkelijke en semi-kerkelijke opdrachten overwegen in zijn oeuvre. De vroege ervaringen met Cuypers blijven in zijn hele werk zichtbaar. In de kerkbouw domineren vormen uit de vroege Franse gotiek; in de overige ontwerpen is Molenaar eclecticus. In de provincie Gmingen bouwde hij drie kerkcomplexen; de Paterskerk aan de Gelkingestraat in de stad (1887, gesloopt 1962); de St.-Martinuskerk in Martenshoek (1891, thans bedrijfspand); de St.-Willibrorduskerk in Oude Pekela (1895). Mede omdat inmiddels nogal wat prominente bouwwerken van Molenaar zijn gesloopt, geldt de laatste kerk als een monument van landelijke betekenis. Zie ook; neogotiek en rooms-katholieke kerkbouw.
Lit.: P. Karstkarel en R. Terpstra, Nicolaas Molenaar, Sneek 1850 - ’s-Gravenhage 1930 Catalogus (Leeuwarden, 1977); S. de Blaauw en G. van Kleef, ‘De Sint Willibrorduskerk in Oude Pekela. Monumentale neogotiek in Oost-Groningen.