(Groningen 1831 - ’s-Gravenhage 1915)
Kunstschilder. Jongere broer van Taco Mesdag Kzn. Aanvankelijk werkzaam op het bankierskantoor van zijn vader in Groningen. Kreeg lessen van C.B. Buys en van J.H. Egenberger.
Na 1866 legde hij zich geheel toe op het schilderen, daartoe in staat gesteld door de erfenis die zijn vrouw had gekregen na het overlijden van haar vader. Kreeg in Oosterbeek aanwijzingen van J.W. Bilders en in Brussel van W. Roelofs. Tijdens een bezoek aan het Duitse Waddeneiland Nordeney in 1868 raakte hij gefascineerd door de zee. Nadat het echtpaar in 1869 naar de residentie was verhuisd ging Mesdag vaak naar Scheveningen om daar de zee en het strand te bestuderen.
Deze onderwerpen komen niet alleen terug in veel van zijn schilderijen, maar ook in het Panorama, dat hij in 1881 schilderde, samen met zijn vrouw Sientje, B.J. Blommers, Th. de Bock en G.H. Breitner.
Mesdag nam deel aan veel tentoonstelling in binnen- en buitenland. Nam in 1870 voor het eerst deel aan de Parijse Salon en ontving voor zijn inzending een gouden medaille, wat hem zeer in aanzien deed stijgen. Ook bij exposities van Pictura was tussen 1849 en 1913 geregeld werk van hem te zien. In 1901 werd hij tot erelid benoemd. In 1905 schonk hij 5.000 gulden als bijdrage voor de bouw van een zijvleugel aan het Museum van Oudheden waar Pictura haar intrek zou nemen.
Mesdag legde, samen met zijn vrouw, een kunstverzameling aan. Deze collectie contemporaine Nederlandse en Franse kunst werd met de behuizing in 1903 aan de Staat geschonken; nog steeds is in het Museum Mesdag te ’s-Gravenhage een goed beeld van die verzameling te krijgen.
In de Schildersbuurt in Groningen werden zowel een straat als een plein naar hem genoemd.
[Van der Wal]
Lit.: J. de Gruyter, De Haagse School (Amsterdam 1972) 92-102: J. Poort, Henrik Willem Mesdag, ‘Artiste peintre à La Haye’(’s-Gravenhage 1981): J. Poort e.a., H.W. Mesdag, the painter of the North Sea. A closer look (Wassenaar 1996); P.A. Scheen, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1880 (’s-Gravenhage 1981) 344.