Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Leeuw, gerardus van der

betekenis & definitie

(’s-Gravenhage 1890 - Utrecht 1950)

Theoloog en cultuurhistoricus. Studeerde van 1908 tot 1913 theologie in Leiden; van 1913-1914 in Berlijn en Göttingen om zich te bekwamen in de Egyptologie. In 1916 promoveerde hij op Godsvoorstellingen in de oud-Aegyptische pyramideteksten. Vanaf 1916 was hij predikant in ’s-Heerenberg tot hij in 1918 te Groningen werd benoemd als eerste hoogleraar in de geschiedenis der godsdiensten, de fenomenologie van de godsdienst en de encyclopedie der theologie. Hij doceerde vanaf 1926 ook de Egyptische taal- en letterkunde, waarvoor echter nauwelijks belangstelling was. Sinds 1940 gaf hij liturgiek, zijn eigenlijke liefde.

Hij had een grote belangstelling voor de primitieve religieuze mentaliteit, zag de mythe en de mystiek als basis van alle religie en publiceerde over de oervormen van de Egyptische en Griekse godsdienst. Deze godsdiensten en die van het oude Israël zag hij als bakermat van de westerse cultuur. Zij vormden zijns inziens een psychologische eenheid, die men, om te begrijpen, moest navoelen en ervaren. Hij wijdde daaraan De primitieve mensch en zijn religie (1937) en Wegen en Grenzen (1932, herbewerkt 1948), waarin hij de eenheid van de primitieve religie en kunst aan de orde stelde waar 'moraal, economie, sport, kunst en religie in elkaar overgaan en vaak identiek zijn’ maar die in de moderne tijd autonomie opeisen en elkaar bestrijden. Hij vestigde zijn internationale reputatie met Phaenomenologie der Religion (1933). Hij was een boeiende, elegante en stimulerende docent met een uitzonderlijke taalbeheersing.

Zijn algemeen aanvaard gezag in nationale zaken bleek uit Balans van Nederland en Nationale cultuurtaak waarin hij aangaf hoe het christendom betrokken moest zijn bij de naoorlogse wederopbouw, voor hem: de geestelijke wederopbouw. Zijn onvrede met de toenemende verzuiling en zijn sympathie met het streven naar een doorbraak van de Nederlandse politieke verhoudingen deed hem toetreden tot de Nederlande Unie en in 1946 tot de PVDA. Hij wenste een actieve overheid die als taak had het beschaven en opvoeden van het volk. Dat maakte hem geschikt als minister van Onderwijs in het kabinet Schermerhorn-Drees (juni 1945-juli 1946). Nadien keerde hij terug naar Groningen.

Hij heeft grote invloed uitgeoefend op de rechtzinnige, niet-dogmatische richting binnen de Nederlandse Hervormde Kerk en op het Nederlandse culturele leven van de voor- en naoorlogse jaren. Als kenner van religieuze muziek publiceerde hij Bach’s Matthaeuspassion (1937, 6de druk 1950). Sinds 1983 wordt jaarlijks een Van der Leeuw georganiseerd in de stad Groningen.

[Linssen]

Lit: C.J. Bleeker, ‘G. van der Leeuw’, JMNL 1950,145-146; F. Sierksma, Professor G. van der Leeuw. Dienaar van God en hoogleraar te Groningen (Amsterdam 1951); W. Hofstee, Goden en mensen. De godsdienstwetenschap van Gerardus van der Leeuw (Kampen 1997).

< >