Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Hannekemaaiers

betekenis & definitie

De Duitse trekarbeiders (veelns, enkelvoud veelnk - omdat er veel uit Westfalen kwamen) die tot begin 20ste eeuw in Nederland een inkomen zochten werden hannekemaaiers genoemd als ze zich voor maaien en hooien verhuurden, kiepkerels (kiepkeerls, kiepker, nappenslaifker, hoozeveelns of omlopers) als ze koopwaar uit hun kiep of peperkaast (mars) aanboden en bloaspoepen als ze muziek maakten. Allemaal werden ze voor poep uitgescholden.

In de Groninger overlevering zijn het weliswaar gewaardeerde harde werkers, maar verder aartsdomme snuiters met vreemde gewoonten en een rare smaak. Ze spelen een prominente rol in het humoristische volksverhaal (humor) en het apologische spreekwoord. Dat is ain zunder stain, zee de poep, en hai beet op n slak; Woar rook is, is ook vuur, zee de veelnk, dou wol e zien piep bie n peerkeudel ansteekn. Een andere poep zag een kikker voor een bokking aan en peuzelde hem lekker op; een collega gebruikte de regenbak als gemak, enz. Tot dit negatieve beeld heeft sterk het populaire anonieme anti-Duitse schotschrift Hans Hannekemaaijers kluchtige lotgevallen en ontmoetingen op zijn reis naar en door Holland bijgedragen, dat voor het eerst in 1827 (het laatst in 1978) in Groningen werd gedrukt en wel aan Marten Douwes Teenstra wordt toegeschreven. Zie ook straatroepen.

Lit.: Ter Laan, Volksleven II, 55, 75-76,108,170; K. Mulder, Hannekemaaiers en kiepkerels (Haren 1973); De Haan, Smeulend vuur, 152-166; J. Lucassen, Naar de kusten van de Noordzee. Trekarbeid in Europees perspectief, 1600-1900 (2de dr.; Gouda 1984).

< >