Adellijk geslacht, afstammend van de broer van bisschop Hartbert van Bierum (gest. 1150), Lefferd, die omstreeks 1145 door zijn broer als prefect van de stad Groningen werd aangesteld. Zijn kleindochter huwde met een Westfaalse edelman, Godschalk van Sepperode.
Hun nazaten erfden de prefectuur en noemden zich op grond daarvan Van Groningen. Egbert van Groningen was in 1226 verwikkeld in de burgeroorlog tussen enerzijds zijn familie en anderzijds de Gelkingen en de familie Van Coevorden. De partij van Van Groningen won de strijd. Ook de belegering van de stad Groningen door de Fivelgoërs in 1232 kon worden afgeslagen. De strijd tegen de Gelkingen en partijen uit de Ommelanden laaide in de jaren daarna nog regelmatig op. Egberts gelijknamige zoon en kleinzoon waren daarbij nauw betrokken.
Met de kleinzoon van deze laatste, eveneens Egbert van Groningen (gest. vóór 1332) geheten, stierf deze tak in mannelijke lijn uit. Een achterneef van hem, Ludolf van Gronebeke, eveneens prefect van Groningen, zette de familie onder de naam Van Selwerd voort. Zijn achterkleindochter Ida van Selwerd (gest. ca. 1396) huwde met Herman van Coevorden. Hun zoon Hendrick van Selwerd moest in 1411 zijn aanspraken op de prefectuur van Groningen opgeven in ruil voor het kasteleinschap van de Slinge bij Gramsbergen. Met zijn achterkleindochter stierf het geslacht uit. [Alma]
Lit.: J.W. Schaap, ‘De burggraven van Groningen’, De Nederlandsche Leeuw 96 (1979) 71-104; J.W. Boersma e.a. (red.), Groningen 1040 (Groningen 1990).