In bevolkingsaantal en in oppervlakte de achtste provincie van Nederland, met als hoofdstad Groningen. De provincie telde in 1998 557.641 inwoners die woonden op 2347 km2.
Wezenlijke veranderingen in het grondgebied hebben nauwelijks plaats gehad. De grens met Friesland werd in 1724 definitief vastgelegd, die met Drenthe in 1817-1822. De rijksgrens werd in 1824 bij het Tractaat van Meppen bepaald. In 1877 en 1969 werden dank-zij inpolderingen in het Lauwerszeegebied nadere afbakeningen gemaakt. De grens in de Eems is tot op heden nog niet definitief geregeld.De provincie wordt bestuurd door Provinciale Staten van Groningen, waarvan de samenstelling in 1999 was: Partij van de Arbeid zeventien zetels, Christen-Democratisch Appel elf, Volkspartij voor Vrijheid en Democratie elf, Groenlinks zes, Gereformeerd Politiek Verbond vijf Democraten 66 drie, Socialistiese Partij twee.
Qua reliëf is Groningen een laag gelegen provincie. De Hasseberg in Westerwolde is met 14 m het hoogste punt. De hoogte neemt van Z. naar N. af, maar in Noord-Groningen, als gevolg van eeuwenlange aanslibbing, weer toe tot +2 m NAP. Boven Westerwolde en ten O. van de lijn Groningen-Rottumeroog lijdt het gebied onder de bodemdaling ten gevolge van de aardgaswinning.
Geschiedenis Als eenheid dateert de provincie Groningen uit 1595. De Staten-Generaal van de toen jonge Republiek der Verenigde Nederlanden besloten dat de stad Groningen en de Ommelanden één gewest zouden vormen, als zevende binnen de Republiek. Daarmee werden twee partijen onder dwang samengevoegd, die in de eeuw voordien elkaar naar het leven hadden gestaan. De Ommelanden waren een van oorsprong Fries gebied dat altijd een zekere zelfstandigheid behield. De stad Groningen behoorde tot het bisdom Utrecht, maar wist zich al in de 13de eeuw een onafhankelijke positie te verwerven.
Het provinciaal bestuur werd gevormd door vertegenwoordigers van beide leden. De machtigste partij bleef overigens de stad Groningen, die het voor het zeggen had in ongeveer de helft van het gewest. De stadsjurisdicties Gorecht, Oldambt en Westerwolde stonden onder rechtstreeks bestuur van Burgemeesteren en Raad van Groningen. De Ommelanden werden gevormd door Hunsingo, Fivelingo en Westerkwartier.
Na de verwarrende Bataafs-Franse tijd (1795-1813) werd in het Koninkrijk der Nederlanden het oude gewest ‘Stad Groningen en Ommelanden’ in 1814 de provincie Groningen. De oude structuren, zoals die van de stadsjurisdicties, verdwenen voorgoed.
Economische ontwikkeling. Vanouds was Stad en Lande een agrarisch en handelsgewest, waar de productie en uitvoer van landbouwen veeteeltproducten, de turfgraverij en de scheepsbouw voor een gezonde economie zorgden. De eerste fase van industrialisatie viel in de provincie vrij vroeg. In de Veenkoloniën ontwikkelde zich in de jaren 1840-1880 de aardappelzetmeel- en strokartonindustrie. Deze bezorgden met de suiker- en zuivelindustrie de landbouw een vaste afzet en de regio werkgelegenheid. Een omvangrijke verzorgende middenstand was daarvan weer het vervolg.
Daarnaast ontwikkelde zich bedrijvigheid in de scheepsbouw (die oorspronkelijk met het turfvervoer verbonden was) en in de metaal- en textielsector. Een aantal bedrijven, zoals De Muinck Keizer, verplaatste zich in de bloeiperiode tussen 1860 en 1930 naar centraal-Nederland.
In de periode 1950-1986 verdween door de neergang van de textiel- en confectieindustrie en de herstructurering van de landbouwindustrie veel werkgelegenheid. Chemische, metallurgische en elctrotechnische bedrijvigheid alsmede spreiding van rijksdiensten zorgden voor enige compensatie. Met Zeeland is Groningen de provincie waar de akkerbouw de andere wijzen van grondgebruik verre overtreft. De belangrijkste producten zijn tarwe, haver, fabrieksaardappelen, gerst, kleiaardappelen, suikerbieten, vlas, rogge en erwten. De veeteelt is geconcentreerd in de wijde omtrek van de stad Groningen en in het Westerkwartier, de tuinbouw in de gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Winschoten.
Opmerkelijk is het opener worden van de Groninger economie. De waarde van de handelsstromen binnen de provincie nam af van 45% in 1965 tot 33% in 1990. Naar het buitenland groeide de stroom in die jaren van 17% tot 26%. In de afzet valt de overheersende positie van de delfstoffenwinning (aardgas en zout) op. Het overgrote deel gaat naar de rest van Nederland en het buitenland. De Groninger land- en tuinbouw leverde in 1990 voor 626 miljoen gulden aan de Groninger voedings- en genotmiddelenindustrie, aan overig Nederland en het buitenland resp. 444 en 330 miljoen.
Lit.: Formsma, Historie; Bibliografie van Groningen 1983-1996 (Groningen en Haren 1987-1997); G.). Eding, T.M. Stelder en J. Oosterhaven, Structuur en interactie; een interregionale structuurschets van Groningen (Groningen 1996); M.A.W. Gerding, Vier eeuwen turfwinning; de verveningen in Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel tussen 1550 en 1950 (Wageningen 1995); P.R. Priester, De economische ontwikkeling van de landbouw in Groningen 1800-1910 (Wageningen 1991); Provinciale almanak voor Groningen 1996-1998 (Groningen 1996); J.J. van der Werf, Industrie en regio. Een economisch-historische studie naar de rol van de industrie in de provincie Groningen, 1840-1980 (Groningen 1989); J. de Vries, Het verhaal van Groningen (Groningen 1999).